ECLI:NL:RBNHO:2015:5119

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
15/820228-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bewezenverklaring en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 3 maart 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van onderzoek en deskundigenrapporten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en meldplicht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd, en het feit dat de verdachte een first offender is. De rechtbank heeft geoordeeld dat een taakstraf niet passend is gezien de aard van de delicten en de betrokkenheid van de verdachte bij een drugsorganisatie. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820228-15 (P)
Uitspraakdatum: 5 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.L.A.M. van der Heijden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 maart 2015 (dossierpagina 44 t/m 46);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 maart 2015 (dossierpagina 2 t/m 4);
- een verslag van een deskundige, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met zaaknummer 2015.03.10.008 d.d. 31 maart 2015, opgemaakt door ing. [deskundige].
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 maart 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van achtentwintig (28) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is diens wens om zo snel mogelijk in vrijheid te worden gesteld bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouwe van verdachte verzocht om 240 uur taakstraf op te leggen, plus een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk, opdat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf beperkt blijft.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna drie kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt en geen taakstraf zoals door de verdediging bepleit.
Hoewel verdachte heeft aangevoerd dat hij dacht dat het om één kilo cocaïne ging in plaats van bijna drie, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze hoeveelheid bij de strafoplegging als uitgangspunt te nemen. Verdachte heeft zaken gedaan met personen uit een drugsorganisatie. Verdachte had zich moeten realiseren dat hij niet zonder meer kon vertrouwen op afspraken met dergelijke criminele personen, die gebaat zijn bij vervoer van een groter gewicht. Door het aan hem meegegeven pakket te vervoeren, zonder het gewicht daarvan te controleren, heeft hij dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de organisatie hem meer zou meegeven dan afgesproken. De rechtbank houdt verdachte derhalve verantwoordelijk voor het gehele door hem ingevoerde nettogewicht van bijna drie kilo cocaïne en houdt rekening met dit gewicht bij de bepaling van de strafmaat.
Voorts houdt de rechtbank in de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte first offender is en het door Reclassering Nederland opgemaakte advies d.d. 10 april 2015, waarin een kortdurend reclasseringstoezicht met een meldplicht gedurende één (1) jaar wordt geadviseerd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENTWINTIG (28) MAANDEN en beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twaalf (12) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen volgend op zijn invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam en zich daarna gedurende het eerste jaar van de proeftijd blijft melden bij de reclassering, zolang en zo frequent deze instelling dat noodzakelijk acht,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter,
mrs. E.J. van Keken en C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A.M.A. Beckers en T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2015.
Mr. Corbeij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.