ECLI:NL:RBNHO:2015:5012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.E. Zalm, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door L.C. Husman. Eiseres ontving sinds 12 maart 1991 een WAO-uitkering, aanvankelijk met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45%, en sinds 22 mei 2008 met een percentage van 25-35%. Verweerder heeft bij besluit van 20 december 2013 medegedeeld dat eiseres per 1 januari 2013 geen recht meer heeft op uitbetaling van haar WAO-uitkering. Dit besluit werd in een later besluit van 10 juni 2014 gehandhaafd, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 27 januari 2015 is eiseres in persoon verschenen, terwijl haar gemachtigde niet aanwezig was. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich richt op de berekening van het brutoloon van eiseres, dat door verweerder is vastgesteld op € 2.451,12 op basis van een arbeidsomvang van 25,59 uur per week. Eiseres betwistte deze berekening en stelde dat haar salaris lager was, namelijk € 1.818,67 bruto.

De rechtbank heeft de salarisadministratie van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder terecht is uitgegaan van het brutoloon van € 2.451,12. De rechtbank oordeelde dat de aanvulling die eiseres ontving, inclusief de WAO-uitkering, correct was meegenomen in de berekening. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van verweerder om de WAO-uitkering niet uit te betalen, standhield. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/1396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar),verweerder
(gemachtigde: L.C. Husman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij per 1 januari 2013 geen recht heeft op uitbetaling van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 10 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015.
Eiseres is in persoon verschenen. Haar gemachtigde is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 12 maart 1991 een WAO-uitkering. Aanvankelijk naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-45% en sinds 22 mei 2008 naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25-35%. Daarnaast werkt eiseres als medewerker kredietensecretariaat bij [naam bedrijf].
2. Bij het primaire besluit dat in bezwaar is gehandhaafd heeft verweerder besloten dat eiseres blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35% maar dat de WAO-uitkering op basis van de inkomsten van eiseres met toepassing van artikel 44 van de WAO per 1 januari 2013 niet meer tot uitbetaling komt.
3. Verweerder gaat op basis van de salarisadministratie van de werkgever van eiseres er van uit dat haar salaris, gebaseerd op een arbeidsomvang van 25,59 uur per week, bruto
€ 2.451,12 bedraagt. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen:
Brutoloon € 1.877,78
Vakantietoeslag € 150,22 (8% van het brutoloon)
Voormalige 4.2 toeslag € 78,87
1% bijdrage € 18,78
Voormalige 13e maand € 156,47 (1/12 van brutoloon)
Voormalige prestatiepremie € 169,00 (9% van het brutoloon)
--------------
€ 2.451,12
De feitelijke inkomsten uit arbeid bedragen dan € 14,14 per uur. Afgezet tegen het maatmaninkomen van € 15,48 (in bezwaarfase verlaagd vanaf de oorspronkelijke € 15,61) leidt dit tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 8,66%. Dit betekent een indeling in de (fictieve) arbeidsongeschiktheidsklasse minder dan 15%.
4. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de door haar werkgever uitgekeerde aanvulling tot het oorspronkelijke salaris (sociaal loon) meetelt omdat dit geen inkomsten uit arbeid zijn. Eiseres heeft een berekening gemaakt en stelt dat haar salaris € 1.818,67 bruto bedraagt. Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen:
Salaris € 3.210,51 –
WAO-uitkering € 527,12 –
Sociaal loon € 763,89 met toeslagen € 864,72
-------------
€ 1.818,67
De feitelijke inkomsten uit arbeid bedragen dan € 10,45 per uur. Afgezet tegen het maatmaninkomen van € 15,61 leidt dit tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 33,06% en derhalve tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25-35%.
5. De rechtbank stelt vast dat enkel in geding is de berekening van het brutoloon van eiseres gebaseerd op 25,59 uur per week.
6. Op grond van de door eiseres overgelegde salarisadministratie van haar werkgever (gedingstukken 16.4 en 16.5) heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank miskend dat het bedrag van € 763,89 dat onder het kopje “salaris” in de regel “aanvulling” staat het totaal betreft van het sociaal loon dat haar werkgever haar uitbetaalt inclusief de WAO-uitkering. Dit blijkt ook uit de salarisbedragen voor januari 2013 onder het kopje “totaal”. Op grond daarvan bedraagt het salaris van eiseres op basis van 36 uur per week € 3.210,51, hetgeen overeenkomt met de salarisspecificatie van januari 2013 (gedingstuk 16.7), en op basis van 25,59 uur € 2.451,12, hetgeen overeenkomt met het salarisbedrag dat verweerder heeft berekend. De aanvulling inclusief WAO-uitkering bedraagt dan € 759,39. Verweerder is derhalve terecht uitgegaan van een brutoloon van € 2.451,12. Nu de berekening van verweerder voor het overige niet wordt bestreden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden besloten eiseres in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse minder dan 15%.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van D. Ebbink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2015.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.