In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker] tegen [verweerder], die als arbiter fungeerde in een arbitrageprocedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat [verweerder] niet onpartijdig kon oordelen, omdat er een tuchtklacht tegen hem was ingediend door [verzoeker]. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen gerechtvaardigde twijfel bestond over de onpartijdigheid van [verweerder].
De achtergrond van de zaak betreft een geschil tussen [verzoeker] en zijn maten, die samen een cardiologenmaatschap vormden. [verzoeker] was arbeidsongeschikt geraakt en er ontstond een conflict over zijn re-integratie en de opzegging van de maatschapsovereenkomst. Dit leidde tot een arbitrageprocedure, waarin [verzoeker] zijn geschil met zijn maten aan de orde stelde. De arbitragecommissie had eerder geoordeeld dat de maten zich voldoende hadden ingespannen om [verzoeker] te ondersteunen in zijn re-integratie.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het indienen van een tuchtklacht op zich geen wrakingsgrond vormt en dat [verzoeker] geen concrete feiten had aangedragen die zouden wijzen op een antipathie van [verweerder] jegens hem. De voorzieningenrechter wees het wrakingsverzoek af en stelde vast dat de arbitrageprocedure kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.