7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages is gebleken:
- het Pro Justitia rapport van [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater van 31 december 2014 naar aanleiding van het bij dagvaarding met parketnummer 15/760071-14 onder 1 ten laste gelegde feit;
- het uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 april 2015.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een crossmotor door deze uit een tuin van een woning mee te nemen. Verdachte heeft dit, zo verklaart hij zelf, gedaan omdat hij zelf altijd een dergelijke motor wilde hebben. Diefstal is een ergerlijk feit, dat specifiek schade bij de desbetreffende persoon veroorzaakt en in het algemeen bij de benadeelde en anderen in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid oproept. Tevens heeft verdachte een bromfiets voorhanden gehad, waarvan hij wist dat die bromfiets gestolen was. Door het plegen van opzetheling blijft er een afzetmarkt voor gestolen goederen bestaan, hetgeen eveneens bijdraagt aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarbij komt dat verdachte met het plegen van deze feiten ook onvoldoende respect heeft getoond voor de eigendommen van anderen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een klasgenoot door hem meermalen op het hoofd te stompen. Hij heeft zijn klasgenoot daarmee pijn bezorgd en letsel toegebracht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld en bovendien ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd liep. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Volgens deskundige [psychiater] is verdachte gediagnosticeerd met ADHD, een gedragsstoornis NAO en (verbale) zwakbegaafdheid. Vanuit de gediagnosticeerde ADHD is het verklaarbaar dat het wegnemen van de motor een impulsieve daad betreft, ingegeven vanuit jaloezie en de sterke wens zelf een crossmotor te bezitten. Vanuit de gedragsstoornis kan worden verklaard waarom hij zich niet heeft laten leiden door de (maatschappelijke) norm dat je van andermans spullen af moet blijven, ook al staan deze onder handbereik. Zijn zwakbegaafdheid lijkt een geringe rol te hebben gespeeld. Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid kan worden vastgesteld dat deze hierdoor verminderd is.
Zijn impulsiviteit en de te geringe invloed van maatschappelijke normen op het handelen van verdachte zijn factoren die de kans op een recidive vergroten. In specifieke situaties kan zijn (verbale) zwakbegaafdheid een aanvullend risico vormen, waarbij verdachte zichzelf niet in staat zou achten een situatie verbaal op te lossen en zou overgaan tot handelen.
Gezien het feit dat verdachte het op school niet naar zijn zin heeft, levert dit hem stress op. Vanuit deze stress op school, in combinatie met de eerder beschreven impulsiviteit en gebrekkige toepassing van maatschappelijke normen is er een vergrote kans op uitageren van deze stress. In algemene zin kan worden vastgesteld dat hoe groter de ervaren stress is, hoe groter de wens op het zich kunnen ontladen zal worden of hoe groter het risico is op het uitageren hiervan.
Het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke straf lijkt nu gerechtvaardigd, zodat verdachte kan ervaren wat de maatschappelijke reactie op het plegen van strafbare feiten is.
Het vertrouwen van de ouders in verdachte is weg en hij staat veelal onder direct toezicht van met name zijn vader. Verdachte lijkt de huidige inperking van zijn vrijheid nog maar moeilijk te verdragen en ageert hiertegen. In de toekomst zal hem weer geleidelijk aan het vertrouwen gegeven moeten worden om zich verder te kunnen ontwikkelen tot jong-volwassene. Het lijkt raadzaam dat dit proces begeleid wordt. Andere elementen die hierbij aandacht verdienen zijn: stress-management, invulling van vrije tijd en het verdragen van zijn schoolgang. Ook dienen de wettelijke en maatschappelijke normen verder verankerd te worden bij verdachte. Deze onderwerpen en aandachtspunten zouden begeleid moeten worden door een jeugdreclasseerder en uitgevoerd kunnen worden door bijvoorbeeld de Waag, waar verdachte inmiddels ook al eerste gesprekken heeft gevoerd. Om dit proces te waarborgen zou kunnen worden gedacht aan het (deels) voorwaardelijk opleggen van een taakstraf. De deskundige adviseert een deels onvoorwaardelijke taakstraf en een deels voorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank kan zich vinden in de rapportage en conclusies van de deskundige en maakt deze tot de hare. Gelet op de inhoud van de rapportage ziet de rechtbank, evenals de officier van justitie, aanleiding verdachte ook voor de overige bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Volgens de Raad voor de Kinderbescherming is de hulpverlening vanuit de Waag gestopt. Ouders en verdachte lijken hiervoor op dit moment niet open te staan. Het lijkt dat de basisvoorwaarde van een passende dagbesteding hierin een rol speelt. Ouders schatten in dat dit het gedrag van verdachte in positieve zin kan veranderen, maar dat er op dit moment sprake is van een negatieve cirkel. Verdachte krijgt door het gedrag wat hij op school laat zien, maar ook door zijn houding over het volgen van een stage niet de mogelijkheden die hij gezien zijn kwaliteiten wel aan zou kunnen. De Raad kan hierin de visie van ouders en de jeugdreclassering wel volgen. De Raad is echter ook van mening dat er wel sprake is van ernstige gedragsproblemen en dat de kans op recidive hoog is. De vraag is of een passende dagbesteding de oplossing zal zijn voor het verminderen van de kans op recidive.
De Raad zet vraagtekens bij de haalbaarheid voor de ingezette lijn met betrekking tot de dagbesteding, maar zal deze lijn in het strafadvies volgen. Mocht blijken dat het voor verdachte gezien zijn gedragsproblematiek teveel gevraagd is en dit traject stagneert, dan dient de jeugdreclassering in te zetten op systeemgerichte hulpverlening/behandeling of eventueel de mogelijkheid tot een uithuisplaatsing te onderzoeken.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke en een deels onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
- zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht mee te werken aan passende dagbesteding, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten de jeugd- en gezinsbeschermers te Haarlem opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank is tevens van oordeel dat de dagbesteding van verdachte nauwlettend in de gaten moet worden gehouden.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte bij de aanhouding te stevig is aangepakt. Hoewel het Openbaar Ministerie hiervan geen verwijt kan worden gemaakt, zal de rechtbank bij de op te leggen straf in enigerlei mate rekening houden met de gevolgen die dit voor verdachte heeft gehad, zoals ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft voorts, gelet op de vrijspraak voor het onder parketnummer 15/016142-15 ten laste gelegde feit aanleiding gevonden enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.