ECLI:NL:RBNHO:2015:466

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
15/710508-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk gevolg door onoplettendheid van vrachtwagenchauffeur

Op 23 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 7 mei 2013 in Uitgeest een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakte. De verdachte, bestuurder van een vrachtwagencombinatie, heeft tijdens het rechtsaf slaan een fietsster over het hoofd gezien, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich onvoldoende heeft vergewist van de verkeerssituatie voordat hij de bocht nam. Hoewel de rechtbank erkent dat de verdachte een ernstige verkeersfout heeft gemaakt, oordeelt zij dat deze fout niet kan worden gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit is bewezen verklaard. De rechtbank legt een werkstraf van 60 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank houdt rekening met de gevolgen van het ongeval voor de verdachte en zijn blanco strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710508-13
Uitspraakdatum: 23 januari 2015
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Vos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Lodder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 07 mei 2013 te Uitgeest als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een vrachtwagen(combinatie) (trekker met oplegger), daarmede
rijdende over de weg, de Melis Stokelaan bij de kruising van deze weg met de
Geesterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, immers:
is hij op die kruising recht afgeslagen,
waarbij hij niet, althans in onvoldoende mate, in de rechter buitenspiegel(s)
van de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) heeft gekeken, en/of
waarbij hij heeft gereden met een hogere snelheid dan verantwoord was gezien
de situatie ter plaatse,
waardoor hij een fietsster, die zich rechts naast dan wel rechts dicht achter
hem op dezelfde weg bevond, over het hoofd heeft gezien en geen voorrang heeft
verleend en/of niet ongehinderd haar weg heeft laten vervolgen en/of niet
heeft laten staan en/of
(vervolgens) niet de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) tot stilstand
heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg, vóór dan wel (rechts)
naast hem, kon overzien en waarover deze voor en/of naast zijn motorrijtuig
vrij was,
waarna of (mede) waardoor de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) tegen
die fietsster aan en/of (vervolgens) over die fietsster is gereden, waardoor
een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiairhij op of omstreeks 07 mei 2013 te Uitgeest als bestuurder van een voertuig (vrachtwagen(combinatie) (trekker met oplegger)), daarmee rijdende op de weg,
de Melis Stokelaan, bij de kruising van deze weg met de Geesterweg,
(op die kruising) naar rechts is afgeslagen,
waarbij hij niet, althans in onvoldoende mate, in de rechter buitenspiegel(s)
van de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) heeft gekeken, en/of
waarbij hij heeft gereden met een hogere snelheid dan verantwoord was gezien
de situatie ter plaatse,
waardoor hij een fietsster, die zich rechts naast dan wel rechts dicht achter
hem op dezelfde weg bevond, over het hoofd heeft gezien en geen voorrang heeft
verleend en/of niet ongehinderd haar weg heeft laten vervolgen en/of niet
heeft laten staan en/of
(vervolgens) niet de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) tot stilstand
heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg, vóór dan wel (rechts)
naast hem, kon overzien en waarover deze voor en/of naast zijn motorrijtuig
vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een
werkstraf voor de duur van honderdenzestig (160) uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf (12) maanden, met daaraan verbonden een proeftijd van twee (2) jaren.

4.Vrijspraak van hetgeen primair is ten laste gelegdNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Gelet op de feiten en omstandigheden zoals onder 5.1 weergegeven, stelt de rechtbank vast dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt door op de kruising van de Melis Stokelaan en de Geesterweg bij het rechts afslaan met de vrachtwagen een fietsster over het hoofd te zien. De rechtbank is van oordeel dat dit weliswaar als een ernstige verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer en haar nabestaanden groot zijn, maar deze verkeersfout acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte dient daarvan aldus te worden vrijgesproken.

5.Bewijs

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 7 mei 2013 omstreeks 15:26 uur reed verdachte in een vrachtwagen, een trekker, van het merk Scania met kenteken [kenteken] met oplegger vanaf de parkeerplaats bij een ‘Jumbo’ supermarkt de Melis Stokelaan in Uitgeest op, gaande in de richting van de kruising van die weg met de Geesterweg. Verdachte heeft zich ter hoogte van het kruispunt aan de uiterste linkerzijde van de rijstrook opgesteld, waardoor een ruim wegvak ontstond aan de rechterzijde van zijn voertuig. [2]
Verdachte heeft vervolgens de richtingaanwijzer naar rechts aangezet en enkele auto’s van links laten passeren. Op het moment dat de kruising vrij was heeft verdachte, voordat hij optrok, in de linker spiegels gekeken en rechts in de buitenspiegel en de dodehoekspiegel. Verdachte heeft toen niemand zien staan. Hij heeft niet in de stoepspiegel gekeken. Er is een gebied aan de rechterzijde van de trekker dat ondanks de spiegels niet goed zichtbaar is, onder andere vanwege de raamstijl. Verdachte is het kruisingsvlak opgereden en heeft daarbij steeds opgelet dat hij niet tegen de lantaarnpaal en verkeerszuil gelegen in de vluchtheuvel die de rijrichtingen op de Geesterweg ter hoogte van de kruising van elkaar scheidt, aan zou rijden. Op het moment dat hij zag dat hij de draai kon maken zonder deze te raken heeft hij opnieuw in zijn rechterbuitenspiegels gekeken en zag toen dat hij iets had geraakt. [3]
Het slachtoffer had haar plaats genomen in het vrije wegvak op de Melis Stokelaan aan de rechterzijde van de vrachtwagen. Bij de zwenkende manoeuvre naar rechts is het voorwiel van de fiets van het slachtoffer in de onderrijbescherming van de oplegger verhaakt. Als gevolg daarvan is zij ten val gekomen en vervolgens door de vrachtwagen overreden. [4] Aan de gevolgen van dit ongeval is het slachtoffer ter plaatse overleden. [5]
5.2
Bewijsoverweging
Vast staat dat verdachte met zijn vrachtwagen rechtsaf is geslagen en het slachtoffer daarbij te laat heeft opgemerkt. Hoewel het afslaan naar rechts met een (zwaar) voertuig in zijn algemeenheid een risicovolle handeling is, in het bijzonder voor het rechtdoor gaande verkeer op diezelfde weg, is het enkele naar rechts afslaan nog geen handeling als bedoeld in artikel 5 WVW, die als gevaarlijk of potentieel gevaarlijk kan worden aangemerkt. Daarvoor is van belang of verdachte zich onder de gegeven omstandigheden van deze manoeuvre had behoren te onthouden. In dit concrete geval gaat het om de vraag of verdachte zich er voldoende van heeft vergewist dat hij met het afslaan geen andere verkeersdeelnemers in gevaar zou brengen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Een professionele vrachtwagenchauffeur dient zich te realiseren dat er in een dergelijke situatie sprake kan zijn van een dode hoek of belemmerd zicht vanwege de raamstijl, zoals in het onderhavige geval, en behoort zijn rijgedrag daarop aan te passen. Het is een feit van algemene bekendheid dat verkeersdeelnemers die zich rechts naast de cabine van een vrachtwagen bevinden mogelijk niet (goed) zichtbaar zijn voor de bestuurder van die vrachtwagen. Verdachte was zich daar ook van bewust. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich ook moeten realiseren dat in de tijd dat hij stilstond voor de kruising er iemand ter rechterzijde van zijn vrachtwagen heeft plaats kunnen nemen en had hij dit, rekening houdend met het gegeven dat via de spiegels waarin hij heeft gekeken niet het gehele gebied vlak naast de cabine zichtbaar was, moeten onderzoeken voordat hij optrok. Dit geldt eens temeer nu verdachte in een woonwijk reed, waar zich over het algemeen fietsers en voetgangers bevinden en hij zich om de bocht naar rechts te kunnen maken uiterst links op de Melis Stokelaan had opgesteld, waardoor er aan de rechterzijde van zijn vrachtwagen ruimte voor andere verkeersdeelnemers was ontstaan. Toen verdachte optrok en de bocht naar rechts maakte, was er een gedeelte ter rechterzijde van de trekker dat hij niet voldoende via de rechter buiten- en dodehoekspiegels heeft kunnen zien. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte zich voor het inzetten van de manoeuvre er onvoldoende van heeft vergewist dat het wegvak rechts naast de trekker leeg was. Hij heeft niet in de stoepspiegel gekeken, en vervolgens heeft hij ook tijdens het inzetten van de bocht het slachtoffer die op dat moment te zien was in zijn spiegels, gemist omdat hij op dat moment vooral op de lantaarnpaal en de verkeerszuil op de middenberm van de Geesterweg aan zijn linker zijde heeft gelet. Bovendien is gebleken dat het slachtoffer kort nadat verdachte de bocht naar rechts had ingezet en voor het moment van verhaking van haar fiets met de onderrijbescherming aan de rechterflank van de oplegger, in de rechter buitenspiegels van de vrachtwagen goed zichtbaar moet zijn geweest.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezen verklaarde feit.
5.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 7 mei 2013 te Uitgeest als bestuurder van een voertuig (vrachtwagencombinatie, trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Melis Stokelaan, bij de kruising van deze weg met de Geesterweg, op die kruising naar rechts is afgeslagen, waarbij hij in onvoldoende mate in de rechter (buiten)spiegels van de door hem bestuurde vrachtwagen-combinatie heeft gekeken, waardoor hij een fietsster, die zich rechts naast hem op dezelfde weg bevond, over het hoofd heeft gezien en vervolgens niet de door hem bestuurde vrachtwagen(combinatie) tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg, vóór dan wel rechts naast hem, kon overzien en waarover deze voor en/of naast zijn motorrijtuig vrij was, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

Verdachte heeft op 7 mei 2013 een ernstige verkeersfout gemaakt als gevolg waarvan mevrouw [slachtoffer] is komen te overlijden. De rechtbank stelt voorop dat dit een vreselijke en zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest voor haar en haar nabestaanden, waaronder haar twee kinderen. Bovendien veroorzaakt een ongeval als het onderhavige in het algemeen ook angst bij verkeersdeelnemers, met name bij fietsers en voetgangers.
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De officier van justitie heeft bij haar eis onder andere rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft en de omstandigheid dat verdachte de door hem niet gewilde vreselijke gevolgen van het ongeval zijn verdere leven met zich moet dragen. De rechtbank houdt ook rekening met deze omstandigheden. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, ziet de rechtbank daarin aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Het subsidiair ten laste gelegde feit heeft immers een ander karakter, het is een overtreding en geen misdrijf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank is zich er daarbij van bewust dat geen enkele straf de fatale gevolgen van verdachtes verkeersfout ongedaan kan maken. Naast deze taakstraf zal de rechtbank tevens een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te noemen duur aan verdachte opleggen, enerzijds om de ernst van het door verdachte gepleegde feit tot uitdrukking brengen en anderzijds om invloed uit te oefenen op het verkeersgedrag van de verdachte in de toekomst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 5.3 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van
ZESTIG (60) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
TWAALF (12) maanden.
Beveelt dat de ontzegging van de rijbevoegdheid
nietzal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en B.C. Swier, rechters,
mr. A.C. Diesfeldt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2015.
Mr. B.C. Swier en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse met nummer PL1200 2013045071 van 29 mei 2013, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], dossierpagina 16.
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2015.
4.Proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse met nummer PL1200 2013045071 van 29 mei 2013, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], dossierpagina’s 21-22, 35 en 42-43.
5.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood (misdrijf) met nummer PL1237 2013045071-11 van 7 mei 2013, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], dossierpagina’s 79-81 en een geschrift, zijnde een lijkschouwrapport d.d. 22 mei 2013, opgemaakt door lijkschouwer [lijkschouwer], dossierpagina’s 83-85.