In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2013 op de luchthaven Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, werd betrapt tijdens de bagagecontrole. De douanemedewerker ontdekte afwijkende contouren in de handtas en portemonnee van de verdachte, wat leidde tot een verdere inspectie. In de handtas en portemonnee werden seal bags met cocaïne aangetroffen, met een totaal nettogewicht van 1,87 kilogram.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van gebrek aan opzet. De rechtbank overwoog dat een passagier verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, tenzij er overtuigende feiten zijn die aantonen dat de passagier niet met de inhoud bekend was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er verdovende middelen in haar bagage verborgen waren.
De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit bewezen en kwalificeerde dit als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk was voor normhandhaving en preventie.