ECLI:NL:RBNHO:2015:4567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
15/801458-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2013 op de luchthaven Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, werd betrapt tijdens de bagagecontrole. De douanemedewerker ontdekte afwijkende contouren in de handtas en portemonnee van de verdachte, wat leidde tot een verdere inspectie. In de handtas en portemonnee werden seal bags met cocaïne aangetroffen, met een totaal nettogewicht van 1,87 kilogram.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van gebrek aan opzet. De rechtbank overwoog dat een passagier verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, tenzij er overtuigende feiten zijn die aantonen dat de passagier niet met de inhoud bekend was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er verdovende middelen in haar bagage verborgen waren.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit bewezen en kwalificeerde dit als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk was voor normhandhaving en preventie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801458-13 (P)
Uitspraakdatum: 2 juni 2015
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van hetgeen de raadsman, mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 december 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, nu zij geen opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 20 december 2013 komt verdachte vanuit Curaçao aan op de luchthaven Schiphol. Tijdens de bagagecontrole neemt de douanemedewerker een blauwe portemonnee uit de handtas van verdachte ter hand en voelt, na het openen van de druksluiting, dat de voering abnormaal dik is. Ook de voering van de handtas voelt abnormaal dik. Als de portemonnee en de handtas door de bagagescan worden gehaald, zijn zowel in de portemonnee als in de handtas afwijkende contouren te zien. Op de vraag van verdachte of alles goed is, deelt de douanemedewerker haar mee, dat de scan afwijkende contouren laat zien. Verdachte zegt tegen de douanemedewerker dat zij de handtas en de portemonnee van een goede vriend heeft gekregen. De douanemedewerker maakt met een mes een opening in de voering van de portemonnee waar vervolgens een witte substantie uit komt. Verdachte zegt dat [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) haar drie dingen heeft gegeven, namelijk een portemonnee, een handtas en een rolkoffer en dat hij de volgende dag, 21 december 2013, de spullen bij haar in Schiedam zou komen ophalen. Vervolgens wordt de blauwe rolkoffer met een bagagelabel op naam van verdachte, van de bagageband gehaald en geleegd. De lege koffer voelt abnormaal zwaar aan. Als de koffer door de bagagescan wordt gehaald, zijn afwijkende contouren te zien. [2]
Uit nader onderzoek blijkt dat de portemonnee 490,6 gram weegt en dat in de wanden van de portemonnee een seal bag zit met een brutogewicht van 236,8 gram. De handtas weegt 3.217,4 gram en in de wanden van de handtas zit een seal bag met een brutogewicht van 1.203 gram. De achterwand van de rolkoffer voelt abnormaal zwaar aan en als die achterwand wordt open gesneden wordt een seal bag met een brutogewicht van 880,7 gram gevonden. Het totale brutogewicht van de drie seal bags is 2.320,5 gram. De substanties geven een positieve kleurreactie op de aanwezigheid van cocaïne bij het verrichten van een MMC-test. [3] Nader onderzoek bevestigt dat de stof cocaïne bevat met een totaal nettogewicht van 1,87 kilogram. [4]
3.4.
Bewijsoverweging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit wegens gebrek aan opzet op het tenlastegelegde, nu verdachte niet wist dat zij cocaïne vervoerde. Verdachte heeft samen met haar dochter, die dit als getuige heeft bevestigd, de portemonnee, handtas en rolkoffer onderzocht en niets vreemds bemerkt. Verdachte heeft dus geen opzet gehad op de invoer van cocaïne, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
In zaken als deze, waarbij in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, geldt als uitgangspunt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken indien op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat een passagier niet met de inhoud bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. De rechtbank is van oordeel dat van het laatste in deze zaak niet is gebleken.
Verdachte heeft verklaard dat zij, één dag voorafgaande aan haar reis naar Nederland, de portemonnee, handtas en rolkoffer van [medeverdachte 1] heeft gekregen en dat zij samen met hem die spullen in zijn boetiek heeft uitgezocht. Zij heeft de voorwerpen mee naar huis genomen en haar spullen ingepakt. [5] [medeverdachte 1] zou, na haar aankomst in Nederland, bij haar op bezoek komen in Schiedam om die spullen te halen. [6] Zij vond het allemaal wel raar omdat de handtas en portemonnee zwaar waren. [7]
Het is een feit van algemene bekendheid dat veel verdovende middelen vanuit Curaçao naar Nederland worden vervoerd en dat daarvoor regelmatig andere mensen worden benaderd om spullen voor een ander mee naar Nederland te nemen, waarin verdovende middelen verborgen blijken te zitten. Om die reden wordt er ook gewaarschuwd op Curaçao om geen spullen voor een ander mee te nemen. Zoals hiervoor onder de redengevende feiten en omstandigheden weergegeven, voelden de voeringen van de portemonnee en de handtas abnormaal dik aan en was aan de handtas een gewicht van 1.203 gram toegevoegd en aan de portemonnee een gewicht van 236,8 gram. Verdachte heeft ook verklaard dat zij het vreemd vond dat de portemonnee en handtas zwaar voelden. Voorts zou [medeverdachte 1] haar vanuit Curaçao op 21 december 2013 in Schiedam komen opzoeken en de door hem verstrekte spullen ophalen. Door onder deze omstandigheden de door [medeverdachte 1] aan haar verstrekte portemonnee, handtas en koffer mee naar Nederland te nemen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die portemonnee, handtas en koffer verdovende middelen, zoals cocaïne, verborgen zouden zijn.Dat zij samen met haar dochter de spullen nog zou hebben bekeken, doet daaraan niet af. Het enkele bekijken van de spullen schoot onder de genoemde omstandigheden tekort. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 20 december 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het door de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 21 februari 2014 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1,87 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf als passende sanctie in aanmerking komt en geen werkstraf zoals namens verdachte zelf is verzocht. Daarbij heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder ter zake een Opiumwetdelict is veroordeeld.
De rechtbank ziet in hetgeen namens verdachte omtrent haar persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht reden enigszins naar beneden af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twintig (20) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 20 december 2013 (dossierparagraaf 1.1).
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 december 2013 (dossierparagraaf 1.1.4) en het proces-verbaal van 30 december 2013.
4.Het deskundigenrapport van het NFI d.d. 13 januari 2014, zaaknummer 2014.01.03.023 (los in dossier gevoegd).
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 24 december 2013, dossierparagraaf 1.3, pagina’s 3,4 en 5.
6.Zie noot 2.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling d.d. 23 december 2013.