ECLI:NL:RBNHO:2015:4566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
15/710723-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door het niet verstrekken van volledige inlichtingen aan het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte heeft gedurende bijna vijf jaar niet volledige inlichtingen verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over zijn inkomsten uit arbeid, terwijl hij tegelijkertijd een WIA-uitkering ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot een onterecht uitgekeerd bedrag van meer dan € 82.000,- aan publieke middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. A.N. Verlinden, in overweging genomen, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. H. van der Valk.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft betoogd dat hij niet opzettelijk informatie heeft achtergehouden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij opzettelijk heeft nagelaten om het UWV te informeren over zijn werkzaamheden en inkomsten.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens, wat in strijd is met de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710723-12 (P)
Uitspraakdatum: 2 juni 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Sovjet Unie),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. van der Valk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 31 januari 2009 en/of in of omstreeks de periode van 01 april 2009 tot en met 30 april 2012 te Haarlem, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens artikel 27 Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, nagelaten het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in te lichten over alle door hem uitgevoerde werkzaamheden (bij [bedrijfsnaam 1] BV en/of [bedrijfsnaam 2] BV) en alle door hem verkregen inkomsten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat hij niet opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, informatie heeft achtergehouden.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 17 april 2007 heeft verdachte een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna te noemen: WIA) aangevraagd welke bij beslissing van 12 juni 2007 met ingang van 13 maart 2007 is toegekend. Bij de toewijzende beschikking is een brochure gevoegd waarin vermeld is wat de verplichtingen zijn, als ook een wijzigingsformulier. [2] Bij toezending van de jaaropgaven van de door het UWV verstrekte uitkering over de jaren 2007 tot en met 2011 is verdachte erop gewezen dat hij bij vragen contact kon opnemen met het UWV. [3]
Uit onderzoek is gebleken en ook niet door verdachte weersproken, dat verdachte van 1 augustus 2007 tot en met 31 januari 2009 in dienst was bij [bedrijfsnaam 1] B.V. en van 1 april 2009 tot en met 30 april 2012 in dienst was bij [bedrijfsnaam 2] B.V. [4]
Op uitdraaien van de klantcontacthistorie van het UWV is weergegeven dat verdachte op 5 november 2010, 18 juni 2012 en 8 augustus 2012 contact met het UWV heeft gehad, maar dat op genoemde data geen melding is gemaakt door verdachte dat hij naast zijn uitkering inkomsten uit werk genoot. [5] Niet is vastgesteld dat verdachte melding heeft gemaakt bij het UWV van verrichte werkzaamheden en genoten verdiensten daaruit. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat als hij gaat werken, hij het UWV daarvan op de hoogte moet stellen en dat hij weet waar een wijzigingsformulier voor dient, namelijk dat hij inkomsten uit arbeid daarop moet vermelden. [7]
3.4.
Bespreking van een bewijsverweer
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij niet opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, omdat hij in de periode dat hij werkte en ook een WIA-uitkering ontving, driemaal met het UWV heeft gebeld en heeft gevraagd om een wijzigingsformulier op te sturen en telefonisch heeft doorgegeven dat hij aan het werk was. Ook is geen sprake van voorwaardelijk opzet omdat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die informatie niet bij het UWV terecht zou komen. Daarnaast is aangevoerd dat de bij verdachte vastgestelde PTSS invloed heeft gehad op zijn handelen. Hij heeft lange tijd niet zelf zorg gedragen voor zijn administratie, maar heeft dit overgelaten aan eerst zijn echtgenote en later zijn neef.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte op 8 november 2010 met het UWV heeft gebeld om een brochure op te vragen. Vervolgens zijn op 18 juni 2012 op 8 augustus 2012 meldingen opgenomen in de contacthistorie van het UWV, waaruit blijkt dat verdachte telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV. Dit betreft echter data die buiten de tenlastegelegde periode zijn gelegen. Voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij binnen de tenlastegelegde periode meermalen telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV om melding te maken van het feit dat hij werkte en dat hij vervolgens een ingevuld wijzigingsformulier aan het UWV heeft verstuurd, overweegt de rechtbank dat dit op geen enkele manier uit het dossier blijkt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat meermalen de telefoongegevens niet door het UWV zouden zijn geregistreerd en acht het ook niet aannemelijk dat meermalen een door verdachte aan het UWV verzonden wijzigingsformulier bij de uitkeringsinstantie zou zijn zoek geraakt.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde periode lijdend was aan PTSS en hij daarom niet zelf zorg kon dragen voor zijn administratie, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat aan bovengenoemde stelling geen medische onderbouwing ten grondslag ligt. Uit de door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde ontslagbrief van De Geestgronden, gericht aan de huisarts van verdachte, van 5 maart 2008 blijkt, dat verdachte zijn afspraken met zijn behandelaar op enig moment niet meer nakwam. De behandelaar is verdachte nadien nog tweemaal op straat tegengekomen en heeft geconstateerd dat verdachte er goed uitzag en dat verdachte ook zelf aangaf dat het nog steeds goed met hem ging en dat hij werk had gevonden. De therapie is daarop formeel beëindigd. Daarbij komt dat verdachte in bedoelde perioden twee banen heeft gehad, waarbij met name voor zijn werk als senior accountmanager bij [bedrijfsnaam 2] gold dat deze verantwoordelijkheid vergde en hij ook veel naar het buitenland moest reizen. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat deze baan ook administratieve handelingen omvatte. Niet valt in te zien dat hij wel in staat was dergelijke werkzaamheden uit te oefenen, maar niet in staat was voor zijn eigen administratie zorg te dragen, terwijl het verdachte wel duidelijk was dat hij de plicht had om wijzigingen tijdig aan het UWV door te geven.
De rechtbank verwerpt het verweer dan ook en stelt vast dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 januari 2009 en in de periode van 1 april 2009 tot en met 30 april 2012 te Haarlem, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten krachtens artikel 27 Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachte’s recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, nagelaten het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in te lichten over alle
door hem uitgevoerde werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV en alle door hem verkregen inkomsten.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het namens de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 13 januari 2015 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende een periode van bijna vijf jaar steeds niet volledige inlichtingen te verstrekken aan het UWV. Immers, verdachte heeft nagelaten zijn inkomsten uit arbeid, die hij naast zijn WIA-uitkering genoot, op te geven aan het UWV. Die instantie is hierdoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en zo ja, in hoeverre verdachte recht had op een WIA-uitkering. Als gevolg hiervan is ten onrechte een aanzienlijk bedrag aan publieke middelen, in totaal ruim
€ 82.000-, aan verdachte uitgekeerd. Voorzieningen zoals een WIA-uitkering zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat hen de juiste gegevens worden verstrekt. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid.
Daarbij komt dat verdachte ter terechtzitting geen enkele blijk heeft gegeven de strafwaardigheid van zijn handelen in te zien. Integendeel, hij heeft de schuld bij anderen gelegd. Gelet op de lange duur van het bewezenverklaarde en de hoogte van het benadelingsbedrag, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf worden volstaan. De rechtbank stelt echter ook vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn zoals genoemd in artikel 6 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu verdachte reeds op 21 september 2012 voor de eerste keer als verdachte is gehoord en vanaf dat moment redelijkerwijs rekening moest houden met strafrechtelijke vervolging. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan mede blijkt uit het over zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport van 13 januari 2015, en in het bijzonder de omstandigheid dat hij het in verleden is gediagnosticeerd met PTSS.
Redenen waarom de rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3.5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Otter, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Mr. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal d.d. 26 september 2012 bladen 3 en 4 met daarachter gevoegde bijlagen 1, 2 en 3.
3.Proces-verbaal d.d. 26 september 2012 blad 10 met daarachter gevoegde bijlagen 4-1 tot en met 4-5.
4.Proces-verbaal d.d. 26 september 2012 blad 5 met daarachter gevoegde bijlagen 8-1 tot en met 8-5 en 9 en bijlage 10.
5.Proces-verbaal d.d. 26 september 2012 blad 4 met daarachter gevoegde bijlage 7.
6.Proces-verbaal d.d. 26 september 2012, blad 4.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 september 2012, bladen 2, 3 en 4.