De beoordeling
15. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat is hier het geval, omdat het gaat om een vordering tot doorbetaling van loon en tewerkstelling na een ontslag op staande voet.
16. Verder is voor toewijzing van de vordering van [werknemer] in dit kort geding nodig dat het in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering ook in een gewone procedure (hierna: bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
17. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet per 26 november 2014 rechtsgeldig is of niet. Over het antwoord op die vraag wordt het volgende overwogen.
18. Volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. In artikel 7:678 lid 1 BW is bepaald dat voor de werkgever als dringende redenen voor een ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
19. Het is aan Adriaan Goede om in dit kort geding voldoende aannemelijk te maken dat zich een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan en dat het ontslag onverwijld is gegeven.
20. De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Aangenomen moet worden dat Adriaan Goede voor het eerst op 14 november 2014 heeft kennisgenomen van de camerabeelden waar het in deze zaak om gaat. Er is niet gebleken dat Adriaan Goede die beelden eerder heeft gezien. Adriaan Goede heeft [werknemer] op 16 november 2014 geconfronteerd met de camerabeelden, waarna [werknemer] bij brief van 16 november 2014 is vrijgesteld van werkzaamheden en hij bij brief van 18 november 2014 is uitgenodigd voor een gesprek op 21 november 2014 om zijn zienswijze kenbaar te maken. De kantonrechter overweegt dat Adriaan Goede aldus zorgvuldig en voldoende voortvarend heeft gehandeld. Het was terecht dat Adriaan Goede de zienswijze van [werknemer] wilde afwachten, voordat een beslissing werd genomen over ontslag, omdat niet bij voorbaat uitgesloten kon worden dat [werknemer] een (nadere) verklaring kon geven voor zijn gedragingen die te zien zijn op de camerabeelden. Dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden op 21 november 2014, maar op 24 november 2014, heeft te maken met het feit dat de advocaat van [werknemer] heeft gevraagd om verplaatsing daarvan. Vervolgens is [werknemer] na het gesprek van 24 november 2014 bij brief van 26 november 2014 op staande voet ontslagen. Ook dat is voldoende voortvarend.
21. Uit de brief van Adriaan Goede van 26 november 2014 en de toelichting op de zitting volgt dat Adriaan Goede de feiten die zij ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet heeft ontleend aan eerdergenoemde camerabeelden. Volgens Adriaan Goede kunnen de gedragingen van [werknemer] die uit die beelden blijken niet anders worden begrepen dan als het bewust en opzettelijk laten ‘doorgaan’ van een doos met eierpoeder waarvan de verpakking kapot was, en als een bewuste en opzettelijke poging van [werknemer] om zijn onjuiste handelingen te verbergen. Volgens [werknemer] blijkt uit die beelden juist dat het gaat om een onopzettelijke fout.
22. De kantonrechter heeft de camerabeelden met partijen op zitting bekeken en besproken. Gelet op die beelden en de toelichting van partijen is de kantonrechter er niet van overtuigd dat de door Adriaan Goede gestelde gedragingen bewust en opzettelijk zijn begaan door [werknemer]. Hoewel die gedragingen op het eerste gezicht inderdaad wat ‘verdacht’ lijken, heeft [werknemer] op de zitting voor al zijn handelingen een verklaring gegeven die voldoende geloofwaardig is. Die verklaring van [werknemer] maakt ook voldoende aannemelijk dat sprake is geweest van een onopzettelijke fout, en niet van een bewuste en opzettelijke gedraging. De kantonrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
23. Op de camerabeelden is te zien dat [werknemer] op enig moment de achttiende doos in een reeks aangevoerde dozen controleert, door die doos open te snijden en de verpakking te bekijken. Het controleren van die achttiende doos is conform de instructies van Adriaan Goede, namelijk het bij wijze van steekproef controleren van de kwaliteit van de verpakking. Te zien is verder dat [werknemer] een probleem met de verpakking constateert, even wegloopt en weer terugkomt, en de betreffende doos vervolgens weer stevig dichtplakt. Volgens Adriaan Goede is dit een onlogische handeling, omdat [werknemer] de doos vanwege de gebrekkige verpakking juist niet had moeten dichtplakken, maar had moeten verwijderen en terugbrengen naar het begin van de productielijn. [werknemer] heeft in dit verband uitgelegd dat hij vanwege zijn rugproblemen gebruik maakt van een tilmachine, die dozen kan optillen door middel van zuignappen die op de deksel van de doos worden geplaatst. Volgens [werknemer] heeft hij de deksel van bewuste doos weer stevig dichtgeplakt, omdat alleen dan de doos met gebruikmaking van de tilmachine kan worden opgetild en verwijderd. Als de deksel niet goed vastzit, zou de deksel afscheuren als deze wordt opgetild met de tilmachine. Adriaan Goede heeft erkend dat de tilmachine aanwezig is als hulpmiddel voor [werknemer], en op de camerabeelden is ook te zien dat [werknemer] daarvan gebruik maakt. De kantonrechter kan deze uitleg van [werknemer] volgen, omdat te begrijpen valt dat de doos alleen door de tilmachine kan worden opgetild als de doos stevig is dichtgeplakt. Adriaan Goede heeft nog gesteld dat andere dozen met minder plakband zijn dichtgeplakt en ook kunnen worden getild door de tilmachine, maar [werknemer] heeft onweersproken gesteld dat het bij die dozen om steviger plakband gaat. Dit betekent dat onvoldoende is gebleken dat deze gedraging van [werknemer] wijst op bewust of opzettelijk onjuist handelen.
24. Daarna is op de camerabeelden te zien dat [werknemer] de doos met de gebrekkige verpakking niet verwijdert of wegbrengt, maar de zeventiende doos in de reeks gaat controleren, door deze open te snijden. Adriaan Goede heeft aanvankelijk gesteld dat ook deze handeling van [werknemer] niet is te volgen, omdat die zeventiende doos helemaal niet gecontroleerd hoefde te worden. Daarnaar gevraagd op de zitting, heeft Adriaan Goede echter erkend dat het wel gebruikelijk is om ook de zeventiende doos te controleren, in het geval waarin met de achttiende doos al een probleem is geconstateerd. Ook deze handeling van [werknemer] is dus begrijpelijk. Dat [werknemer] in dat geval nog meer dozen had moeten controleren, zoals Adriaan Goede heeft gesteld, is door [werknemer] betwist. Nu niet is gebleken van schriftelijke stukken waaruit de door Adriaan Goede gestelde instructies blijken, kan niet van de juistheid van die stelling van Adriaan Goede worden uitgegaan. Ook is onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling van [werknemer] dat al zijn collega’s op dezelfde wijze werken als hij bij een dergelijke controle. In het verlengde hiervan is ook begrijpelijk dat [werknemer] de betreffende zeventiende doos bovenop, in de hoek van een pallet heeft geplaatst. Adriaan Goede heeft toegelicht dat op die plek alleen handmatig gecontroleerde en handmatig dichtgeplakte dozen mogen worden geplaatst, omdat daarmee voor Adriaan Goede en de klant zichtbaar is dat bij wijze van steekproef een controle heeft plaatsgevonden. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [werknemer] die zeventiende doos echter handmatig gecontroleerd, en was het dus ook niet onlogisch dat [werknemer] die doos bovenop, in de hoek van een pallet heeft geplaatst.
25. Vervolgens laten de camerabeelden zien dat [werknemer] nog wat andere dozen op een pallet stapelt, daarna wordt aangesproken door een collega en met die collega wegloopt uit beeld. Niet betwist is dat stelling van [werknemer] dat hij die collega elders in de bedrijfshal heeft geholpen met een klus. Na ongeveer zestien minuten keert [werknemer] terug op zijn werkplek en na ongeveer tweeëntwintig minuten zet hij de achttiende doos met behulp van de tilmachine onderop een nieuw, leeg pallet. Adriaan Goede stelt terecht dat [werknemer] hier een ernstige fout heeft gemaakt. [werknemer] had die doos immers moeten verwijderen. Door de doos onderop de pallet te plaatsen, was er een grote kans dat die doos niet meer (opnieuw) gecontroleerd zou worden en bestond het risico dat een doos met defecte verpakking bij de klant terecht zou komen. Echter, [werknemer] heeft gesteld dat hij simpelweg was vergeten dat deze doos een gebrekkige verpakking had en moest worden verwijderd. De kantonrechter kan niet vaststellen dat deze verklaring van [werknemer] onjuist of ongeloofwaardig is. Het is gelet op het hiervoor genoemde tijdsverloop niet onvoorstelbaar dat [werknemer] over het hoofd heeft gezien dat hij de achttiende doos moest verwijderen. In ieder geval is voor de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat [werknemer] er opzettelijk en bewust voor heeft gekozen om de doos niet te verwijderen. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat Adriaan Goede niet goed heeft kunnen verklaren welk belang of welke reden [werknemer] zou (kunnen) hebben gehad om de doos opzettelijk en bewust niet te verwijderen.
26. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter tot het oordeel komt dat Adriaan Goede onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde gedragingen bewust en opzettelijk zijn begaan door [werknemer]. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat sprake is van een onopzettelijke fout. Het maken van een dergelijke fout, ook als deze als ernstig is aan te merken, kan geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat sprake is van een eenmalige fout en dat [werknemer] daarvoor nooit eerder gewaarschuwd is. Ook weegt mee dat [werknemer] al dertig jaar in dienst is en steeds goed heeft gefunctioneerd, en dat de gevolgen van het ontslag zeer ernstig zijn voor [werknemer].
27. De conclusie is dat het ontslag op staande voet in dit kort geding niet rechtsgeldig moet worden geacht. Het is daarom ook in voldoende mate waarschijnlijk dat de vordering van [werknemer] tot loondoorbetaling in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
28. De vordering van [werknemer] om Adriaan Goede te gebieden het loon door te betalen en
€ 3.000,00 voorschot daarop te betalen, zal dus worden toegewezen. De kantonrechter zal Adriaan Goede daarbij veroordelen tot betaling van € 3.000,00 netto, omdat het gaat om een voorschot. De gevraagde wettelijke verhoging wordt afgewezen, omdat die verhoging niet verschuldigd is over een voorschot. De vordering om een dwangsom te verbinden aan de vordering tot loondoorbetaling wordt afgewezen, omdat op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen dwangsom kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
29. De gevorderde toelating tot het werk wordt toegewezen, omdat daartegen geen verweer is gevoerd. De kantonrechter zal Adriaan Goede veroordelen om [werknemer] tot het werk toe te laten binnen twee weken na betekening van dit vonnis, zodat de feitelijke terugkeer naar de werkplek kan worden voorbereid. De dwangsom zal worden beperkt tot € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00.
30. De proceskosten komen voor rekening van Adriaan Goede, omdat zij overwegend ongelijk krijgt.