ECLI:NL:RBNHO:2015:4468

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
15/194859-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel via schijnhuwelijk en valsheid in geschrift

Op 29 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel door middel van een schijnhuwelijk. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het vergemakkelijken van het verblijf van een Sri Lankaanse vrouw in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een schijnrelatie was aangegaan om de vrouw toegang tot Nederland te verschaffen, terwijl hij wist dat deze toegang wederrechtelijk was. De rechtbank verwierp het beroep van de verdediging om het bewijs van het verhoor van de vrouw uit te sluiten, maar sloot het verhoor van de verdachte uit omdat hem geen cautie was verleend. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van mensensmokkel en valsheid in geschrift, omdat hij valse verklaringen had afgelegd in documenten die bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst waren ingediend. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een proeftijd van twee jaar, met een werkstraf van honderd uren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/194859-13 (P)
Uitspraakdatum: 29 april 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De politierechter heeft de zaak naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2012 tot en met 16 juli 2013 in de gemeente Schagen en/of in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een ander, te weten [betrokkene], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van
migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers is/heeft hij, verdachte, - een schijnrelatie of niet duurzame en/of exclusieve relatie met die [betrokkene] aangegaan (opdat die [betrokkene] naar Nederland kon reizen en/of in Nederland kon verblijven en/of een Nederlandse machtiging voorlopig verblijf en/of een Nederlandse verblijfsvergunning kon aanvragen/verkrijgen) en/of (bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"]) doen voorkomen dat hij, [verdachte], een duurzame en/of exclusieve relatie met die [betrokkene]
was aangegaan en/of onderhield en/of zich beschikbaar gesteld als persoon die
moest doorgaan als de duurzame en/of exclusieve partner van die [betrokkene] en/of
- ( in/ten behoeve van de procedure van de aanvraag om een machtiging voorlopig
verblijf ten behoeve van die [betrokkene]) een vragenlijst (met bijlage) voor
verblijf bij partner ingevuld/opgemaakt en/of ondertekend en/of ingediend/doen indienen (bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"]), waarin valselijk/in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte] sinds 14 februari 2011 een relatie heeft en/of dat hij en zijn partner elke dag contact met elkaar hebben en/of dat ze elkaar sinds 14 maart 2010 kennen en/of
dat het tussen hen meteen klikte en/of dat tijdens hun ontmoeting in Sri Lanka de liefde tussen hen alleen maar groter is geworden en/of
- ( in/ten behoeve van de procedure van de aanvraag om een verblijfsvergunning ten behoeve van die [betrokkene]) een (bijlage) relatieverklaring partners ingevuld/opgemaakt en/of ondertekend en/of ingediend/doen indienen (bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"]), waarin is vermeld dat [verdachte] (als verblijfgever) de levenspartner is van [betrokkene] en dat [verdachte] hiermee een gemeenschappelijk huishouden voert en feitelijk met haar samenwoont op adres [adres 2] en/of
- bij het loket van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND") te Amsterdam zich voorgedaan als de partner van die [betrokkene] en/of gemeld/doen melden dat hij de partner is van die [betrokkene], terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2012 tot en met 19 december 2012 in de gemeente Schagen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, -een Vragenlijst voor verblijf bij partner van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND"), met bijlage, d.d. 14 september 2012 en/of -een (bijlage) relatieverklaring van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND") d.d. 19 december 2012, althans (een) geschrift(en),
- ( elk) zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk en/of in strijd met de waarheid
- op die Vragenlijst met bijlage, althans geschrift, vermeld/doen vermelden dat [verdachte] sinds 14 februari 2011 een relatie heeft met [betrokkene] en/of dat ze elke dag contact met elkaar hebben en/of dat ze elkaar sinds 14 maart 2010 kennen en/of dat het tussen hen meteen klikte en/of dat tijdens hun ontmoeting in Sri Lanka de liefde tussen hen alleen maar groter is geworden en/of die Vragenlijst met bijlage, althans geschrift, ondertekend en/of
- op die (bijlage) relatieverkaring, althans geschrift, vermeld dat [verdachte] (als verblijfgever) de levenspartner is van [betrokkene] en dat [verdachte] hiermee een gemeenschappelijk huishouden voert en feitelijk met haar samenwoont op adres [adres 2] en/of die (bijlage) relatieverklaring, althans geschrift, ondertekend,
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingVerdachte wordt verweten dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]

[betrokkene] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland.
Verdachte zou op verzoek van [medeverdachte 1] een schijnrelatie met [betrokkene] zijn aangegaan teneinde [betrokkene] in aanmerking te laten komen voor een verblijfsvergunning ten behoeve van verblijf bij partner. [medeverdachte 2] zou [betrokkene] hierbij behulpzaam zijn geweest – onder meer – door te helpen bij de aanvraag van de verblijfsvergunning. Voorts wordt verdachte verweten dat hij zich in het kader van de aanvraag van de verblijfsvergunning schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich aan het vorenstaande schuldig heeft gemaakt.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring die [betrokkene] heeft afgelegd voor het bewijs gebezigd kan worden nu deze verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verklaringen die verdachte later heeft afgelegd en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Tot slot is de officier van justitie van mening dat ook wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, door in het kader van de aanvraag van de verblijfsvergunning twee formulieren te ondertekenen waarvan verdachte wist dat deze in strijd met de waarheid waren ingevuld.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van [betrokkene] uitgesloten dient te worden van het bewijs, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest [betrokkene] te bevragen en de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaring te kunnen toetsen. De raadsvrouw voert daarbij aan dat de verklaring van [betrokkene] in onvoldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen zodat het gebruik van deze verklaring in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de verklaringen die [betrokkene] en verdachte op 2 april 2013 hebben afgelegd dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat aan hen de cautie niet is gegeven. Zowel [betrokkene] als [verdachte] zijn gehoord als getuige in het kader van de vreemdelingenrechtelijke procedure, maar volgens de raadsvrouw was ten aanzien van zowel [betrokkene] als verdachte sprake van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat verdachte wel een echte relatie wilde met [betrokkene]. Met die intentie heeft hij meegewerkt aan het naar Nederland halen van [betrokkene] en met die intentie heeft hij meegewerkt aan het invullen van de onder feit 2 in de tenlastelegging bedoelde vragenlijst en relatieverklaring. De raadsvrouw is van mening dat daarom geen sprake was van de onder feit 1 bedoelde wederrechtelijkheid waardoor dat feit niet bewezen kan worden. Evenmin kan de onder feit 2 ten laste gelegde valsheid in geschrift bewezen worden nu zowel de vragenlijst als de relatieverklaring gelet op voornoemde intentie naar waarheid zijn ingevuld.
4.3.
Beroep op bewijsuitsluiting
I. Verklaring [betrokkene]
Ontbreken van de mogelijkheid om [betrokkene] te horen
Vooropgesteld moet worden dat in een geval als het onderhavige waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, artikel 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dat dit steunbewijs dan betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist (HR NJ 2004, 344). [betrokkene] heeft op 2 april 2013 als getuige een belastende verklaring afgelegd over verdachte. Door de verdediging is verzocht haar als getuige te horen, hetgeen door de rechter-commissaris op 5 juni 2014 is afgewezen omdat haar verblijfplaats onbekend is en aldus niet aannemelijk is dat deze getuige binnen afzienbare tijd zal kunnen worden gehoord. Ter zitting heeft de verdediging niet opnieuw het verzoek gedaan haar als getuige te horen omdat haar verblijfplaats nog steeds onbekend zou zijn. .
De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden voornoemde getuigenverklaring uit te sluiten van het bewijs. In de hierna te bezigen bewijsmiddelen is immers voldoende steun te vinden voor de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde, waarbij de rechtbank in het bijzonder wijst op de eigen verklaring van verdachte van 16 juli 2013. De rechtbank zal de verklaring van [betrokkene] van 2 april 2013 dus bezigen voor het bewijs voor zover deze niet het enige of doorslaggevende bewijsmiddel vormt.
Cautie
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het verhoor van [betrokkene] op 2 april 2013 aan haar niet de cautie is verleend. De rechtbank merkt op dat [betrokkene] op 2 april 2013 als getuige is gehoord. De rechtbank laat in het midden of aan [betrokkene] de cautie had moeten worden verleend. De norm waarvan de raadsvrouw betoogd dat deze is overtreden beoogt in dit geval immers [betrokkene] te beschermen en niet verdachte, hetgeen maakt dat verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang is geschonden zodat de rechtbank evenmin hierin reden ziet voornoemde getuigenverklaring uit te sluiten van het bewijs.
II. Verklaring verdachte d.d. 2 april 2013
Verdachte is op 2 april 2013 gehoord als getuige in het kader van een vreemdelingrechtelijke procedure die uiteindelijk heeft geleid tot de intrekking van de verblijfsvergunning die aan [betrokkene] was verleend. Voorafgaand aan dit verhoor is aan verdachte niet de cautie verleend.
Vooropgesteld moet worden dat in het Nederlandse recht niet een onvoorwaardelijk recht of beginsel is verankerd dat een verdachte op geen enkele wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal. Wel brengt het aan artikel 29 Sv ten grondslag liggende beginsel mee dat een verdachte niet kan worden verplicht tot het afleggen van een verklaring – het verschaffen van schriftelijke inlichtingen daaronder begrepen – omtrent zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit, waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd. Voorts ligt in artikel 6 EVRM besloten dat, indien ten aanzien van een verdachte sprake is van een ‘criminal charge’ in de zin van die bepaling, deze het recht heeft ‘to remain silent’ en ‘not to incriminate oneself’.
In het onderhavige geval is artikel 29 Sv niet van toepassing, nu verdachte niet in het kader van een strafrechtelijke procedure is gehoord. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van een ‘criminal charge’ op het moment van het verhoor van verdachte op
2 april 2013. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verbalisanten [verbalisanten], beiden hoofdagent van het korps Noord-Holland Noord, hebben verdachte op 2 april 2013 gehoord in opdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Zij hebben eerder, op 26 maart 2013, op verzoek van de IND een onderzoek ingesteld in de woning aan de [adres 2]. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment, gelet op de geconstateerde situatie in voornoemde woning waar verdachte en [betrokkene] volgens de door verdachte ondertekende relatieverklaring samen leefden, een verdenking jegens verdachte was gerezen. Dat verdachte vanaf 26 maart 2013 inderdaad als verdachte werd aangemerkt blijkt tevens uit de wijze van ondervraging in het verhoor van 2 april 2013. Verdachte geeft aan het einde van het verhoor ook aan dat hij bang is dat hij voor dit feit naar de gevangenis gaat. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat sprake was van een verhoor betreffende een ‘criminal charge’ en verdachte had daarom het recht ‘not to incriminate oneself’, hetgeen hij op verzoek van de verbalisanten juist wel heeft gedaan. Nu voorafgaand aan het verhoor van verdachte als getuige op 2 april 2013 aan hem niet de cautie is verleend terwijl al wel sprake was van een ‘criminal charge’ zal de rechtbank dit proces-verbaal van verhoor uitsluiten van het bewijs.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 30 augustus 2012 heeft [betrokkene] bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Colombo een aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) ingediend, waarbij zij als doel heeft opgegeven: ‘verblijf bij partner [verdachte]’. [2] In deze procedure is een ‘Vragenlijst voor verblijf bij partner’ met bijlage gevoegd, gedateerd 14 september 2012 te Schagen. De vragenlijst is ondertekend door [verdachte] en in deze vragenlijst met bijlage staat dat [betrokkene] en [verdachte] elkaar hebben leren kennen op 14 maart 2010, dat zij aan elkaar zijn voorgesteld door hun ouders, dat het meteen klikte, dat zij heel vaak contact hebben via Skype en de telefoon, dat zij elkaar nog elke dag spreken, , dat [verdachte] bij [betrokkene] in Sri Lanka op bezoek is geweest en dat de liefde alleen maar groter is geworden. [betrokkene] en [verdachte] zouden sinds 14 februari 2011 een relatie hebben. [3]
Op 12 november 2012 is door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) bericht dat er geen bezwaar tegen afgifte van de MVV bestaat. Hierna is [betrokkene] met de geldige MVV Nederland ingereisd.
Vervolgens heeft [betrokkene] op 19 december 2012 een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Als doel van de aanvraag werd wederom opgegeven: ‘verblijf bij partner [verdachte]’. Bij de aanvraag was een relatieverklaring gevoegd. [4] Hierin staat dat [betrokkene] met [verdachte] een exclusieve relatie onderhoudt, met hem samenwoont op het adres [adres 2] en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren. De relatieverklaring is door [betrokkene] en [verdachte] ondertekend op 19 december 2012 te Schagen. [5] Bij beschikking van 14 januari 2013 is de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij partner met ingang van 19 december 2012 aan [betrokkene] verleend. [6]
Bij het indienen van de aanvraag bij het IND loket te Amsterdam constateerde de loketmedewerkster dat [betrokkene] en [verdachte] geen woord met elkaar wisselden. Het stel kwam afstandelijk over op de loketmedewerkster. Een derde persoon (naar later blijkt [medeverdachte 2]) voerde het woord. [7]
Op 26 maart 2013 wordt door verbalisanten werkzaam bij de IND een onderzoek ingesteld op het adres [adres 2]. Er wordt open gedaan door hoofdbewoonster
[medeverdachte 2]. Zij vertelt de verbalisanten dat [betrokkene] in haar kamer ligt te slapen. In de kamer op de eerste verdieping waar [betrokkene] inderdaad wordt aangetroffen staan twee eenpersoonsbedden. Slechts één van deze bedden is beslapen. In de kamer ligt kleding en er staat een aantal koffers van [betrokkene]. [betrokkene] geeft aan dat [verdachte] op een andere kamer slaapt. In deze kamer staat een tweepersoonsbed, waarvan één zijde beslapen is. Op de andere zijde van het bed ligt een opgevouwen dekbed. [8]
Op 2 april 2013 wordt [betrokkene] als getuige gehoord en zij verklaart dat de relatie tussen haar en [verdachte] een schijnrelatie is en dat [medeverdachte 1] (de oom van [betrokkene]) dit heeft geregeld. [betrokkene] kon via [medeverdachte 1] en anderen naar Nederland komen. [betrokkene] heeft [verdachte] voordat zij naar Nederland kwam eenmaal in Sri Lanka gezien. Op de vraag wat [betrokkene] in Sri Lanka heeft besproken met [verdachte] antwoordt [betrokkene] dat zij alles hebben geregeld. [betrokkene] is de schijnrelatie met [verdachte] aangegaan zodat zij naar Nederland kon komen. [9]
[verdachte] verklaart tijdens zijn verhoor op 16 juli 2013 dat het klopt dat hij een schijnrelatie is aangegaan met [betrokkene] en dat deze schijnrelatie is opgezet door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wilde een vrouw naar Nederland laten komen en hij vroeg aan [verdachte] of hij bereid was om te trouwen met deze vrouw. [verdachte] heeft de vrouw ongeveer twee jaar geleden eerst in Sri Lanka ontmoet. [verdachte] heeft verder verklaard dat de vrouw van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2]) voor hem de vragenlijst heeft ingevuld die hoorde bij de aanvraag van de verblijfsvergunning voor [betrokkene]. [verdachte] heeft deze vragenlijst ondertekend. Ook de relatieverklaring heeft [verdachte] ondertekend. [medeverdachte 2] is met [betrokkene] en [verdachte] mee gegaan naar de IND. [medeverdachte 2] voerde toen voornamelijk het woord. [verdachte] heeft in zijn verhoor verklaard dat [medeverdachte 1] het brein achter de schijnrelatie was. [medeverdachte 1] heeft dit samen met zijn vrouw [medeverdachte 2] gedaan. [10]
Thambippilai heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zijn vrouw de vragenlijst heeft ingevuld voor [verdachte]. [11] [medeverdachte 2] heeft daarnaast verklaard dat zij mee is geweest met [betrokkene] en [verdachte] naar de IND. [12]
4.5.
Bewijsoverweging
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [betrokkene] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, terwijl verdachte wist dat die toegang wederrechtelijk was. Verdachte is op verzoek van [medeverdachte 1] een schijnrelatie aangegaan met [betrokkene]. [medeverdachte 1] heeft de eerste ontmoeting tussen [betrokkene] en verdachte – die plaatsvond in Sri Lanka – georganiseerd. [medeverdachte 2] heeft verdachte en [betrokkene] vervolgens geholpen bij het invullen van de vragenlijst behorende bij de MVV bij partner. Deze vragenlijst heeft verdachte ondertekend. Voorts is [medeverdachte 2] met verdachte en [betrokkene] mee geweest naar hun afspraak bij de IND te Amsterdam ten behoeve van de aanvraag van de verblijfsvergunning voor [betrokkene].
In de hiervoor genoemde vragenlijst staat – in strijd met de waarheid – dat verdachte sinds
14 februari 2011 een duurzame en exclusieve relatie met [betrokkene] heeft en voorts heeft verdachte in de door hem op 19 december 2012 te Schagen ondertekende bijlage relatieverklaring verklaard dat [betrokkene] zijn levenspartner is en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat hij feitelijk met haar samenwoont op het adres
[adres 2], op basis waarvan [betrokkene] wederrechtelijk toegang tot Nederland heeft verkregen, waardoor haar verblijf hier eveneens wederrechtelijk is. De rechtbank kort de onder feit 1 ten laste gelegde periode in, nu verdachte op 2 april 2013 openheid van zaken heeft gegeven en vanaf dat moment [betrokkene] niet meer behulpzaam is geweest.
Door het ondertekenen van de vragenlijst behorende bij de MVV bij partner is verdachte niet alleen [betrokkene] behulpzaam geweest bij het zich de toegang tot Nederland verschaffen, terwijl verdachte wist dat het verblijf van [betrokkene] in Nederland wederrechtelijk was, maar heeft verdachte zich – samen met [medeverdachte 2] – tevens schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Verdachte heeft zich daarnaast, niet in vereniging, schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door de in strijd met de waarheid opgestelde relatieverklaring te ondertekenen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, ook indien zij zou aannemen dat verdachte zoals hij heeft verklaard echt op zoek was naar een partner en daarom hoopte dat er tussen hem en [betrokkene] op enig moment wel een liefdesrelatie zou ontstaan, dit het vorenstaande niet anders maakt nu verdachte wist dat op het moment van het aanvragen van de MVV en de reguliere verblijfsvergunning van een dergelijke relatie geen sprake was.
De rechtbank gaat voorbij aan de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de later door verdachte afgelegde verklaringen, inhoudende dat geen sprake was van een schijnrelatie. In dit verband overweegt de rechtbank dat zij deze verklaringen tegen de achtergrond van het voorgaande, waaronder de verklaring van verdachte die hij op 16 juli 2013 bij de politie heeft afgelegd en het proces-verbaal bevindingen betreffende het onderzoek in de woning aan de [adres 2], niet geloofwaardig acht, bij welk oordeel de rechtbank mede in aanmerking neemt dat zij niets concreets hebben kunnen verklaren over het dagelijks reilen en zeilen met betrekking tot die gestelde exclusieve liefdesrelatie en gemeenschappelijke huishouding met verdachte. Daarbij heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd dat hij twee weken na aankomst van [betrokkene] zijn verblijf in de [adres 2] heeft beëindigd.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in de periode van 30 augustus 2012 tot 2 april 2013 in de gemeente Schagen en in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een ander, te weten
[betrokkene], behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland,
immers is/heeft hij, verdachte,
- een schijnrelatie met die [betrokkene] aangegaan opdat die [betrokkene] naar Nederland kon reizen en in Nederland kon verblijven en een Nederlandse machtiging voorlopig verblijf en een Nederlandse verblijfsvergunning kon aanvragen/verkrijgen en bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"] doen voorkomen dat hij, [verdachte], een duurzame en/of exclusieve relatie met die [betrokkene] was aangegaan en onderhield en
- ten behoeve van de procedure van de aanvraag om een machtiging voorlopig verblijf ten behoeve van die [betrokkene] een vragenlijst met bijlage voor verblijf bij partner ondertekend en doen indienen bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"], waarin in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte] sinds 14 februari 2011 een relatie heeft en dat hij en zijn partner elke dag contact met elkaar hebben en dat ze elkaar sinds 14 maart 2010 kennen en dat het tussen hen meteen klikte en dat tijdens hun ontmoeting in Sri Lanka de liefde tussen hen alleen maar groter is geworden en
- ten behoeve van de procedure van de aanvraag om een verblijfsvergunning ten behoeve van die [betrokkene] een bijlage relatieverklaring partners ondertekend en doen indienen bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst ["IND"], waarin is vermeld dat [verdachte] als verblijfgever de levenspartner is van [betrokkene] en dat [verdachte] hiermee een gemeenschappelijk huishouden voert en feitelijk met haar samenwoont op adres
[adres 2] en
- bij het loket van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND") te Amsterdam zich voorgedaan als de partner van die [betrokkene] en doen melden dat hij de partner is van die [betrokkene],
terwijl hij, verdachte, wist dat die toegang wederrechtelijk was;
Feit 2:
hij op 14 september 2012 in de gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, een Vragenlijst voor verblijf bij partner van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND"), met bijlage, d.d. 14 september 2012 zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op die Vragenlijst met bijlage doen vermelden dat [verdachte] sinds 14 februari 2011 een relatie heeft met [betrokkene] en dat ze elke dag contact met elkaar hebben en dat ze elkaar sinds 14 maart 2010 kennen en dat het tussen hen meteen klikte en dat tijdens hun ontmoeting in Sri Lanka de liefde tussen hen alleen maar groter is geworden en die Vragenlijst met bijlage ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
hij op 19 december 2012 in de gemeente Schagen een bijlage relatieverklaring van de Immigratie-en Naturalisatiedienst ("IND") d.d. 19 december 2012, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op die bijlage relatieverklaring doen vermelden dat [verdachte] (als verblijfgever) de levenspartner is van [betrokkene] en dat [verdachte] hiermee een gemeenschappelijk huishouden voert en feitelijk met haar samenwoont op adres [adres 2] en die bijlage relatieverklaring ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van mensensmokkel
Feit 2
medeplegen van valsheid in geschrift
en
valsheid in geschrift.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, als zij daar aan toekomt, bij de bepaling van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft en er sinds het moment dat de verdenking jegens verdachte is gerezen bijna twee jaren zijn verstreken. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op het voorgaande heeft zij verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf dan wel een voorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf of een geldboete.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een vorm van mensensmokkel door op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] en met behulp van medeverdachte [medeverdachte 2] een schijnrelatie aan te gaan met [betrokkene]. Door aldus te handelen heeft verdachte het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist. Het belang van strafbaarstelling van hulp bij illegaal verblijf is daarin gelegen, dat op het grondgebied van een staat alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn.
De rechtbank beoordeelt de rol van verdachte anders dan die van zijn medeverdachten. Uit de redengevende feiten en omstandigheden komt duidelijk naar voren dat het initiatief tot het op valse gronden naar Nederland halen van [betrokkene] niet bij verdachte vandaan kwam, maar bij zijn medeverdachten. Er is evenmin gebleken van een eigen belang bij verdachte, anders dan wellicht de wens dat te zijner tijd daadwerkelijk een relatie tot stand zou komen. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe aan verdachte een lagere straf op te leggen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog overwogen dat verdachte werkt en schulden heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 197a en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie [3] maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. van den Brink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2015.
mr. Littooy en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Een geschrift, te weten een aangifte d.d. 15 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant] namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst, pagina 31.
3.Een geschrift, te weten een ‘Vragenlijst voor verblijf bij partner’ met bijlage d.d. 14 september 2012, productie 11.
4.Een geschrift, te weten een aangifte d.d. 15 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant] namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst, pagina 31.
5.Een geschrift, te weten een relatieverklaring d.d. 19 december 2012, productie 12.
6.Een geschrift, te weten een aangifte d.d. 15 mei 2013 opgemaakt door [verbalisant] namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst, pagina 31.
7.Een geschrift, te weten een onderzoeksverzoek handhaving, verzonden d.d. 19 maart 2013, pagina’s 8 en 9.
8.Proces-verbaal bevindingen verbalisanten [verbalisanten] d.d. 26 maart 2013, pagina’s 10 en 11.
9.Proces-verbaal verhoor getuige, inhoudende de op 2 april 2013 door [betrokkene] afgelegde verklaring, pagina’s 17 tot en met 19.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte, inhoudende de op 16 juli 2013 door [verdachte] afgelegde verklaring, pagina’s 34 tot en met 36.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris d.d. 18 december 2014, los proces-verbaal.
12.Proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 2] door de rechter-commissaris d.d. 18 december 2014, los proces-verbaal.