ECLI:NL:RBNHO:2015:4342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
27 mei 2015
Zaaknummer
15/720111-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne vanuit Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne. De verdachte heeft zijn naam en adresgegevens ter beschikking gesteld aan anderen om een pakket met cocaïne vanuit Suriname te ontvangen. Dit pakket heeft hij samen met een medeverdachte opgehaald bij een pakkettendienst en afgeleverd bij een andere persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de bekennende verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, omdat deze onder druk waren afgelegd. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en de verklaringen van de verdachte als consistent en gedetailleerd beschouwd.

De rechtbank heeft op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder sms-berichten en verklaringen van medeverdachten, geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, alsook tot een taakstraf van honderdtwintig uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door zestig dagen hechtenis. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de voorbereidingshandelingen meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan in het belang van de volksgezondheid en ter bestrijding van de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/720111-14 (P)
Uitspraakdatum: 1 mei 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.G.M. Houben, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2014 tot en met 15 maart 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- contact gelegd en/of onderhouden met betrekking tot een pakket uit Suriname en/of
- persoonsgegevens (naam en/of adresgegevens) ter beschikking gesteld in verband met het ophalen van een pakket uit Suriname en/of
- naar (een) pakkettendienst ([bedriijfsnaam]) gereden om het/een pakket op te halen en/of
- zich bij die pakkettendienst gelegitimeerd met zijn paspoort teneinde het/een pakket (in persoon) te ontvangen en/of
- het/een pakket (op zijn naam) in ontvangst genomen en/of
- dat in ontvangst genomen pakket (vervolgens) naar een woning (in Rotterdam) gebracht en/of
- het bovengenoemde pakket in die woning afgegeven aan een persoon en/of
- een beloning ontvangen voor het verlenen van diensten en/of verrichten van werkzaamheden althans een beloning in het vooruitzicht gesteld gekregen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Bewijsmiddelverweer
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte zijn bekennende verklaringen ten overstaan van verbalisanten van de FIOD heeft afgelegd in strijd met de waarheid. Verdachte was in de war en in paniek. Hij heeft, toen hij de verbalisanten hoorde spreken over cocaïne, hen naar de mond gepraat.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat om die reden de bekennende verklaringen van verdachte niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, wordt dit verweer verworpen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen van verdachte consistent en gedetailleerd zijn. De verklaringen zijn door verdachte na doorlezing van de tekst daarvan ondertekend. Voorts is er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat deze verklaringen zijn afgelegd onder druk of in paniek. De rechtbank verwerpt aldus dit verweer.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 maart 2014 om 17:20 uur wordt in het kader van het lopend onderzoek Marconi naar de in- en uitvoer van verdovende middelen en geldbedragen via pakketpost een sms-bericht onderschept van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna [telefoonnummer 1]) verstuurd door een Surinaams telefoonnummer (597-[telefoonnummer 2]). De tekst van dit sms-bericht luidt ‘
[naam verdachte]’.Er wordt een sms-bericht teruggezonden met de tekst ‘
Welke winkel’.Er wordt hierna een sms-bericht ontvangen met de tekst ‘
Dezelfde’. [2] De gebruiker van dit telefoonnummer eindigend op nummer [telefoonnummer 1] is medeverdachte [medeverdachte 1]. [3]
Nader onderzoek wijst uit dat op 13 maart 2014 een vlucht van Surinam Airways is gearriveerd op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met daarin onder meer pakketzendingen. Een van de pakketten in deze zending is bestemd voor verdachte, met de gegevens [naam verdachte], [adres] te Rotterdam, telefoonnummer [telefoonnummer 3]. [4]
Op 14 maart 2014 om 17:28 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] met telefoonnummer [telefoonnummer 1] een sms-bericht naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna [telefoonnummer 4]) met de tekst ‘
kyk ff hoe het heet aub’.Vervolgens belt de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 17:31 uur naar medeverdachte [medeverdachte 1] op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en zegt hem ‘
dat het volgens hem Surinam Air Cargo moet zijn op de [adres 2]’. [5] Vastgesteld wordt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] door medeverdachte [medeverdachte 2] gebruikt wordt. [6]
Op 15 maart 2014 om 10:26 uur stuurt medeverdachte [medeverdachte 1] een sms-bericht naar een onbekend gebleven persoon in Suriname met de tekst ‘
meld me als [bijnaam] dat ding gaat halen’, waarop met ‘
ok’ gereageerd wordt door deze onbekend gebleven persoon. [7]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] rijden die middag naar pakkettendienst [bedriijfsnaam] te Rotterdam. [8] Om 16:07 uur betreden zij de winkel. Medeverdachte [medeverdachte 2] tikt met zijn voet tegen een witte doos. Vervolgens legt verdachte zijn paspoort aan de medewerker van de pakkettendienst over. Medeverdachte [medeverdachte 2] pakt de witte doos op. Om 16:10 uur verlaten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] de winkel. [9]
Om 16:07 uur belt medeverdachte [medeverdachte 2] ([telefoonnummer 4]) met telefoonnummer [telefoonnummer 4] naar medeverdachte [medeverdachte 1] ([telefoonnummer 1]) op het telefoonnummer [telefoonnummer 1], in welk gesprek het volgende wordt besproken.
[telefoonnummer 1] belt met een [telefoonnummer 4].
[telefoonnummer 4] zegt dat hij de Fernandes (limonade) voor [telefoonnummer 1] heeft gekocht en vraagt waar hij dit moet afleveren.
[telefoonnummer 1] zegt dat hij het aan die man gaat vragen en dat hij N. zo terug zal bellen.
Om 16:25 uur belt medeverdachte [medeverdachte 1] naar medeverdachte [medeverdachte 2] en vraagt hem of hij kan komen waar hij laatst ook is geweest, hetgeen door medeverdachte [medeverdachte 2] wordt bevestigd. [10]
Om 17:58 uur wordt medeverdachte [medeverdachte 1] (NN) op telefoonnummer [telefoonnummer 1] gebeld door een onbekend gebleven persoon in Suriname (D) met telefoonnummer 597-[telefoonnummer 2], in welk gesprek onder meer het volgende wordt besproken.
D: Hoe is het?
NN: Ja flex hier hoor.
D: Oh oké.
NN: ...(ntv)..
D: Ja ja ja, 5,ja 5
NN: Oke. Ik kan al het andere nemen, hé? Alle andere groente dingen?
D: Ja ja, is gewoon voor jou
NN: Is goed
D: Dan hoor ik het wel. [11]
Verdachte heeft ten overstaan van de verbalisanten van de FIOD verklaard dat hij zijn naam en adresgegevens heeft verstrekt om een pakket te ontvangen. Verdachte heeft dit pakket samen met medeverdachte [medeverdachte 2] opgehaald bij de pakkettendienst [bedriijfsnaam]. Dit pakket hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] naar het pand aan de [adres 3] te Rotterdam gebracht en daar in de woning aan een man gegeven. [12] Verdachte wist dat er in het pakket cocaïne zat. [13] De bedrijfsruimte aan de [adres 3] wordt in de maanden maart 2014 tot mei 2014 gehuurd door medeverdachte [medeverdachte 1]. [14]
3.4.
Bewijsoverweging
Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet vast is komen te staan dat zich in het pakket cocaïne bevond. Evenmin heeft verdachte opzet op de aanwezigheid van cocaïne in dit pakket gehad, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe dat de weerlegging van dit verweer reeds volgt uit de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat verdachte er vanuit ging dat er cocaïne in het pakket zat dat hij op zijn naam voor medeverdachte [medeverdachte 2] ontving en samen met die [medeverdachte 2] afleverde bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Het feit dat niet vast is komen te staan of er ook daadwerkelijk cocaïne in het pakket zat doet daar niet aan af, nu de voorbereidings- en bevorderingshandelingen van verdachte gericht waren op de invoer van een pakket met cocaïne.
De raadsman heeft nog het voorwaardelijk verzoek gedaan medeverdachte [medeverdachte 2] te horen als getuige. De rechtbank wijst dit verzoek af. Nog daargelaten dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] niet tot het bewijs worden gebezigd, is het door de raadsman gedane verzoek onvoldoende gemotiveerd. Voorts valt niet in te zien waarom dit verzoek niet eerder is gedaan dan bij pleidooi, nu tijdens de behandeling van de feiten, [medeverdachte 2] als getuige is gehoord in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1], die gelijktijdig (maar niet gevoegd) is behandeld met de zaak van verdachte.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 8 maart 2014 tot en met 15 maart 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
- contact gelegd en onderhouden met betrekking tot een pakket uit Suriname en
- persoonsgegevens (naam en adresgegevens) ter beschikking gesteld in verband met het ophalen van een pakket uit Suriname en
- naar pakkettendienst [bedriijfsnaam] gereden om het pakket op te halen en
- zich bij die pakkettendienst gelegitimeerd met zijn paspoort teneinde het pakket (in persoon) te ontvangen en
- het pakket (op zijn naam) in ontvangst genomen en
- dat in ontvangst genomen pakket (vervolgens) naar een woning (in Rotterdam) gebracht en
- het bovengenoemde pakket in die woning afgegeven aan een persoon.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door zich en/of een ander inlichtingen en gelegenheid tot het plegen van dat feit te verschaffen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig (120) uren, bij niet (naar behoren) verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne, door zijn naam en adresgegevens ter beschikking te stellen aan anderen om een pakket met cocaïne vanuit Suriname te ontvangen. Verdachte heeft dit pakket samen met een ander opgehaald bij de pakkettendienst en afgeleverd bij een andere persoon. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zodoende een essentiële rol bij de voorbereiding van het cocaïnetransport vervuld.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer te doen plaatsvinden en vormen derhalve een bijdrage aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, variërend van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsmisdrijven en misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Gezien de geringe rol die verdachte heeft gehad bij de invoer van het pakket, is de strafeis van de officier van justitie in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank voorts van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ÉÉN (1) MAAND, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op TWEE (2) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van
HONDERDTWINTIG (120) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door ZESTIG (60) DAGEN hechtenis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. T. Fuchs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 1 mei 2015.
Mr. T. Fuchs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 5-onder).
3.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 24 maart 2014 (ordner 2, AH-007, pagina’s 2 en 3).
4.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 6-midden) en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2015.
5.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina’s 6-onder en 7-boven).
6.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 2 april 2014 (ordner 2, AH-009).
7.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 7-midden).
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 2 juni 2014 (ordner 1, V4-01, pagina 3-).
9.Het proces-verbaal van onderzoek beeldmateriaal Pakkettendienst [bedriijfsnaam] Rotterdam d.d. 15 april 2014 (ordner 2, AH-004a) en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 april 2015.
10.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina’s 7-onder en 8-boven).
11.Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 18 april 2014 (ordner 2, AH-004, pagina 8).
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 2 juni 2014 (ordner 1, V4-01, pagina 3-midden) en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 april 2015.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 2 juni 2014 (ordner 1, V4-01, pagina 4-midden).
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 4 juni 2014 (ordner 1, G1-01, pagina 2-onder).