ECLI:NL:RBNHO:2015:4301

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
15/800055-15, 13/654109-14 (tul) en 23/002923-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak in vereniging met nauwe en bewuste samenwerking

Op 21 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot woninginbraak in vereniging. De zaak vond plaats in Alkmaar en betrof een incident dat zich op 26 januari 2015 in Wormerveer had voorgedaan. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van het samen met anderen proberen in te breken in een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 7 mei 2015 heeft de officier van justitie, mr. M.M. Vollebregt, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T.S.S. Overes, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 26 januari 2015, samen met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft geprobeerd in te breken in de woning van een slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, Stichting Parteon, voor materiële schade die voortvloeide uit de poging tot inbraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800055-15, 13/654109-14 (tul) en 23/002923-12 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 21 mei 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 mei 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1]
feitelijk verblijvende te [adres 2],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. Vollebregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2015 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres 3]) weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning zijn/is gegaan en met een scherp voorwerp en/of een breekijzer en/of koevoet en/of een of meer ander(e) voorwerp(en) een hor en/of een raam(kozijn) en/of een deur hebben/heeft geforceerd en/of
ontzet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen die de medeverdachten bij de politie hebben afgelegd zo wisselend zijn, dat deze verklaringen niet voldoende betrouwbaar en overtuigend zijn om te komen tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat niet valt uit te sluiten dat één van de medeverdachten, een donker getinte man, de in de auto achtergebleven groene trui van verdachte heeft aangetrokken en deze ten tijde van het ten laste gelegde feit heeft gedragen. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking.
3.3.
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 26 januari 2015 ziet [getuige] twee jongens voor de deur van het perceel [adres 3] staan. [2] Eén van de jongens op de galerij houdt een koevoet vast, plaatst deze tussen de deur van het perceel en begint met veel geweld te wrikken. De jongen heeft een lichte huidskleur, donker kort haar dat aan de zijkanten van zijn hoofd is opgeschoren en draagt een groene trui met capuchon. De tweede jongen is iets kleiner dan de andere verdachte, heeft een heel donkere huidskleur en kort, zwart gemillimeterd haar. [3] Hij draagt een zwarte jas met bontkraag. [4] Op een gegeven moment staken de jongens hun handelen en lopen zij via de hoofdingang naar de tweede verdieping, op welk moment [getuige] de politie belt. [5] Verbalisant [naam 1] krijgt het opgegeven signalement door, gaat ter plaatse en ziet aldaar drie jongens de flat uit lopen en wegrennen. De eerste verdachte heeft een donkere huidskleur en draagt een donkerkleurige jas met bontkraag, de tweede verdachte heeft een donkere huidskleur en draagt een lichtkleurige jas met bontkraag, de derde verdachte heeft een donkere huidskleur en draagt een groene trui. Verbalisant [naam 1] rent achter het drietal aan, hoort een motorvoertuig starten en ziet twee van de verdachten wegrijden in een Opel Corsa voorzien van het kenteken [kenteken], welk kenteken hij portofonisch doorgeeft. [naam 1] rent achter de verdachte met de groene trui aan, maar verliest hem uit het oog als hij op enig moment een steeg in rent. [6] Kort hierna treft de ter plaatse gekomen hondengeleider een groen vest met daarop verse menselijke lucht aan in een steeg die uitkomt op een achtertuin van de [adres 5] [7] De trui is bemonsterd op de aanwezigheid van biologische contactsporen ten behoeve van dragersbepaling. [8] De bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek, uit welk onderzoek is gebleken dat het celmateriaal in de bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat een willekeurig ander persoon matcht met het aangetroffen DNA-profiel op de trui is kleiner dan één op één miljard. [9]
Naar aanleiding van het door verbalisant [naam 1] portofonisch doorgeven van het kenteken [kenteken] houden verbalisanten [naam 7] en [naam 8] het voertuig voorzien van dit kenteken staande op de [adres 6]. [10] De personen in het voertuig blijken te zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [11] Achter de bijrijdersstoel wordt een zwarte jas met bontkraag aangetroffen. Daarnaast worden in de deur van de bijrijder een telefoon van het merk HTC en een telefoon van het merk Samsung aangetroffen. [12] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de jas en telefoons hem in eigendom toebehoren.
Voorts is op de camerabeelden van de Praxis bouwmarkt te zien dat eerder diezelfde dag, omstreeks 15:03 uur, verdachte met zijn medeverdachten de Praxis inloopt. Verdachte draagt een zwarte jas met capuchon, met daaronder een groen vest/trui. Enkele minuten later is op de camerabeelden te zien dat verdachte naar de kassa loopt met in zijn hand een koevoet. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rekenen de goederen af, waarna verdachte de koevoet in twee tasjes van de Praxis stopt en allen de winkel verlaten. De filiaalmanager van de Praxis heeft verklaard dat de aankoop bestond uit twee koevoeten en een schaar. [13]
De hoofdbewoonster van de woning aan de [adres 3]te Wormerveer, [slachtoffer], heeft namens Stichting Parteon aangifte gedaan van poging tot diefstal. Het keukenraam van de woning bleek te zijn ontzet en de voordeur was moeilijk te sluiten. Daarnaast bleken de horren van het slaapkamer- en het keukenraam te zijn stukgesneden. Zowel de keuken als de slaapkamer zijn gesitueerd aan de galerijzijde van de woning. [14]
Alternatief scenario
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw geschetste alternatief scenario, inhoudende dat verdachte niet aanwezig is geweest op de plaats van en ten tijde van het delict en één van de medeverdachten zich in verdachtes groene trui heeft gehuld, geen steun vindt in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en ook anderszins niet aannemelijk is geworden. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], inhoudende dat hij de Marokkaanse jongen met het groene vest voorbij zijn auto zag rennen achtervolgd door een undercover agent, wordt immers bevestigd door het proces-verbaal opgemaakt door de betreffende verbalisant in burger. Daarnaast strookt de ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring dat hij de gewassen groene trui de betreffende dag niet heeft gedragen, niet met het feit dat in de nabijheid van de plaats delict een groene trui is aangetroffen met aan de binnenzijde van de kraag celmateriaal afkomstig van verdachte. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Nauwe en bewuste samenwerking
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het ten laste gelegde feit dient te worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Voor medeplegen van een strafbaar feit is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarvoor is niet vereist dat de van medeplegen verdachte persoon alle uitvoeringshandelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten voorafgaand aan het feit bij de Praxis bouwmarkt een koevoet gekocht, is daarna met zijn medeverdachten naar de flat in Wormerveer gegaan, waar met behulp van de koevoet is getracht te woning te binnen te komen, en is ten slotte met zijn medeverdachten de flat uitgerend. Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust met zijn medeverdachten heeft samengewerkt. Het feit dat niet precies kan worden vastgesteld of verdachte op de galerij heeft gestaan danwel zich in het portiek van de flat heeft opgehouden, doet daar niet aan af.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2015 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan de
[adres 3]) weg te nemen (een) goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders naar voornoemde woning is gegaan en met een scherp voorwerp en/of een breekijzer en/of een koevoet en/of een of meer ander(e) voorwerp(en) een hor en een raam(kozijn) en een deur heeft geforceerd en/of ontzet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan één maand voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport gedateerd 4 mei 2015, opgemaakt door [naam 3]. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij een proeftijd van drie jaren passend en geboden acht, nu zowel verdachte als de maatschappij belang hebben bij een forse stok achter de deur en een langer durend reclasseringstoezicht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich sinds zijn laatste detentie meewerkend heeft opgesteld jegens de reclassering. Voorts heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met het goed gedrag dat verdachte in de penitentiaire inrichting heeft vertoond. De raadsvrouw heeft bepleit om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld voornoemde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Woninginbraken en pogingen daartoe veroorzaken niet alleen materiële schade bij de gedupeerden, maar maken bovendien een ernstige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer, hetgeen maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en hebben uitsluitend oog gehad voor hun persoonlijk financieel gewin, hetgeen de rechtbank hen aanrekent.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 4 mei 2015, opgemaakt door [naam 3], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Betrokkene komt vanaf zijn zeventiende jaar in aanraking met justitie. Er is gezien eerdere veroordelingen sprake van een delictpatroon ten aanzien van zowel vermogens- als geweldsdelicten. Tevens behoort betrokkene tot de Top600 aanpak van Amsterdam. Er spelen bij betrokkene problemen op vrijwel alle leefgebieden waarbij het hem ontbreekt aan passende huisvesting, adequate dagbesteding en een inkomen. Tevens speelt zijn sociale omgeving klaarblijkelijk een rol in delictgedrag en hebben alle begeleidingstrajecten en interventies in het verleden niet geleid tot gedragsverandering en recidivevermindering. Dit laatste lijkt uit te blijven door betrokkenes houding van verzet tegen hulpverlening en begeleiding. In eerdere rapportages vanuit de reclassering wordt gesproken over een man die geen lering uit gesprekken en interventies trekt en worden er geen mogelijkheden gezien om betrokkene te begeleiden. Daarbij lijkt betrokkene zich tijdens detenties sterk sociaal wenselijk op te stellen/te positioneren waarbij zijn houding, eenmaal uit detentie, negatief verandert. De kans op recidive wordt gezien betrokkenes documentatie en de forse problemen op vrijwel alle leefgebieden hoog ingeschat. Ingeschat wordt dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is, omdat betrokkene zich eerder niet hield aan voorwaarden en begeleidingstrajecten. De reclassering is bereid om betrokkene nog eenmaal de kans te geven om zijn uitgesproken motivatie om te zetten in daadwerkelijke acties en gedragsverandering. De bijzondere voorwaarden van het eerdere toezicht onder parketnummer 13/654109-14, namelijk meldplicht, behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang dienen te worden gecontinueerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op het feit dat de kans op recidive hoog wordt ingeschat en verdachte gelet op de forse problematiek op vrijwel alle leefgebieden gebaat is bij langdurig toezicht en begeleiding door de reclassering, acht de rechtbank de oplegging van een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland, (ambulante) behandeling door De Waag of een soortgelijke zorginstelling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij Stichting Parteon heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 236,63 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de kosten voor het herstellen van het kozijn, het raam en het slot in het pand aan de [adres 3] te Wormerveer.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot diefstal met braak in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/654109-14

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 13 april 2015 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Amsterdam van 1 oktober 2014 in deze zaak aan veroordeelde opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat veroordeelde de aan die voorwaardelijke straf verbonden algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het van belang is dat verdachte op korte termijn met de reclassering aan de slag kan gaan en op tijd zijn studiezaken kan regelen. In dit kader heeft de raadsvrouw verzocht om de proeftijd gekoppeld aan voornoemde voorwaardelijke straf te verlengen en eventueel ter zake van één van de aanhangige vorderingen tot tenuitvoerlegging de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en om te zetten in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van 1 oktober 2014 in de zaak met parketnummer 13/654109-14 heeft de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal, diefstal met inklimming, poging tot diefstal met inklimming en poging tot diefstal in vereniging met inklimming veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 oktober 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 16 oktober 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en de rechtbank bovendien niet (voldoende) is gebleken van omstandigheden om van toewijzing af te zien.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/002923-12

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 17 maart 2015 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 2012 in deze zaak aan veroordeelde opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat veroordeelde de aan die voorwaardelijke straf verbonden algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het van belang is dat verdachte op korte termijn met de reclassering aan de slag kan gaan en op tijd zijn studiezaken kan regelen. In dit kader heeft de raadsvrouw verzocht om de proeftijd gekoppeld aan voornoemde voorwaardelijke straf te verlengen en eventueel ter zake van één van de aanhangige vorderingen tot tenuitvoerlegging de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen en om te zetten in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van 11 december 2012 in de zaak met parketnummer 23/002923-12 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal met geweld en mishandeling begaan tegen zijn moeder veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 3 januari 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 oktober 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en de rechtbank bovendien niet (voldoende) is gebleken van omstandigheden om van toewijzing af te zien.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maand nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen twee dagen na invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam (telefoonnummer 020-5950950). Hierna moet veroordeelde zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • zich ambulant laat behandelen bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Waag te Amsterdam of een vergelijkbare forensische polikliniek, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde moet zich houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
  • gedurende de proeftijd verblijft in HvO Querido of een vergelijkbare instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
Stichting Parteongeleden schade tot een bedrag van
€ 236,63 (tweehonderdzesendertig euro en drieënzestig cent), ter vergoeding van geleden materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan Stichting Parteon voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
Stichting Parteonde verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 236,63 (tweehonderdzesendertig euro en drieënzestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met
parketnummer 13/654109-14en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Amsterdam van 1 oktober 2014.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met
parketnummer 23/002923-12en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 2012.
 Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. M. Steen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier S.D.M. Piet,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2015.
mr. Sassenburg en mr. Steen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 5] en [naam 6], p. 38.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, gedateerd 5 februari 2015, inhoudende de verklaring van [getuige], p. 181-182.
4.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 5] en [naam 6], p. 38.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, gedateerd 5 februari 2015, inhoudende de verklaring van[getuige], p. 182.
6.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisant [naam 1], p. 31.
7.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 27 januari 2015, opgemaakt door verbalisant [naam 9], p. 31.
8.Proces-verbaal van uitslag sporenonderzoek, gedateerd 11 maart 2015, opgemaakt door verbalisant [naam 10], p. 253.
9.Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut, gedateerd 10 maart 2015, inhoudend het resultaat van het DNA-onderzoek naar aanleiding van de inbraak gepleegd in Wormerveer op 26 januari 2015.
10.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 7] en [naam 8], p. 39.
11.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 7] en [naam 8], p. 40 en Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 26 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 11] en [naam 12], p. 43.
12.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 27 januari 2015, opgemaakt door verbalisanten [naam 13] en [naam 14], p. 93.
13.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 31 januari 2015, opgemaakt door verbalisant [naam 14], p. 99-100.
14.Proces-verbaal van aangifte, gedateerd 27 januari 2015, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], p. 78-79.