ECLI:NL:RBNHO:2015:4274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
15/710385-14 en 15/761082-12 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in een rijdende trein te Zaandam

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in een rijdende trein. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 14 november 2014, waarbij de verdachte en medeverdachten in een passagierstrein geweld hebben gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 16 april 2015 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat het feit bewezen kon worden verklaard.

De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van het slachtoffer en de beschikbare bewijsmiddelen geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het slachtoffer werd in de trein door de verdachte en medeverdachten meermalen bij de keel gegrepen, geslagen en geschopt, wat leidde tot lichamelijk letsel en psychische schade. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging in vereniging en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd is, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer en zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/710385-14 en 15/761082-12 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres ],
feitelijk verblijvende te [adres ].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans op het treintraject tussen Purmerend en Zaandam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte te weten in een passagierstrein(coupe), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam], welk geweld bestond uit
- het een of meermalen bij de keel grijpen/pakken van die [naam] en/of
- het een of meermalen stompen en/of slaan in het gezicht en/of op/tegen (een of meer andere delen van) het lichaam van die [naam] en/of
- het een of meermalen schoppen/trappen in de rug en/of (een of meer andere delen van) het lichaam van die [naam] (terwijl die [naam] tegen een trap en/of op de grond ligt).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 november 2014, omstreeks 21.00 uur, bevindt aangever [naam] zich in een rijdende trein tussen station Purmerend en station Zaandam. In de trein raakt hij in gesprek met een groepje jongens. Op het moment dat de trein station Zaandam nadert, pakt verdachte aangever eerst met zijn rechterhand en vervolgens met zijn linkerhand bij de keel. Daarop slaat medeverdachte [medeverdachte] aangever in het gezicht en geeft hem een trap in zijn rug. Hierop haalt verdachte uit naar aangever. Aangever valt tegen de trap en probeert op te staan. Medeverdachte [medeverdachte] geeft aangever een trap in de rug. Verdachte schopt aangever nog tweemaal. [2] [3] [4]
Aangever is ook op zijn oor geslagen en voelt hier een hevige pijn. Hij heeft een scheur in zijn rechter oor. Verder heeft hij pijn aan zijn neus, aan de linkerkant van zijn gezicht, op zijn schedel en op zijn achterhoofd. [5] [6]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 november 2014 te Zaandam, openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een passagierstrein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam], welk geweld bestond uit
- het meermalen bij de keel grijpen van die [naam] en
- het meermalen stompen en/of slaan in het gezicht en op het lichaam van die [naam] en
- het meermalen schoppen en/of trappen in de rug en op het lichaam van die [naam], terwijl die [naam] tegen een trap of op de grond ligt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, vanwege de observatie van verdachte bij het ForCA, het voorarrest te lang heeft geduurd. Uit een eerder, in 2013, over verdachte uitgebrachte rapportage blijkt dat bij de strafoplegging aansluiting gezocht moet worden bij het minderjarigenstrafrecht. Tevens is uit deze rapportage gebleken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De raadsman is van mening dat dit ook geldt voor de onderhavige zaak.
De raadsman bepleit een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages is gebleken:
  • het Pro Justitia rapport van drs. [psycholoog], GZ-psycholoog en drs. [psychiater], kinder- en jeugdpsychiater en psychiater volwassenen, van 7 april 2015;
  • het advies van Reclassering Nederland van 22 januari 2015, met aanvullend advies van 14 april 2015.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan openlijk geweld in een rijdende trein. Zonder daartoe enigerlei wijze aanleiding te hebben gegeven, is het slachtoffer daarbij door verdachte en zijn mededaders meermalen bij de keel gegrepen en meermalen gestompt of geslagen in zijn gezicht en op zijn lichaam. Terwijl het slachtoffer tegen een trap en op de grond lag is hij meermalen geschopt en getrapt in zijn rug en op zijn lichaam.
Het betreft een zeer ernstig geweldsfeit, gepleegd in een rijdende trein, waarbij het slachtoffer omringd door vijf personen geen kant op kon en waardoor het slachtoffer letsel heeft bekomen en pijn, angst en schade heeft geleden. Het slachtoffer heeft, zoals uit zijn schriftelijke verklaring valt op te maken, hiervan nog steeds last. Dit soort geweld leidt ook in het algemeen tot veel onrust en angst in de samenleving. Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de (lichamelijke) integriteit van anderen. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en nog in twee proeftijden liep.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
Volgens de deskundigen heeft verdachte niet willen meewerken aan een onderzoek. Zij zijn desondanks van mening dat een aantal conclusies kan worden getrokken op basis van de wel beschikbare informatie en vanuit eigen onderzoek. De deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van misbruik van cannabis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
De persoonlijkheidsstoornis is in de tijd een structureel probleem en was derhalve ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ten laste gelegde was er ook sprake van misbruik van cannabis. Gezien diens weigerende en grotendeels ontkennende grondhouding is er geen duidelijk zicht verkregen op de omstandigheden, gevoelens en gedachten van verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde en de precieze aard en doorwerking van zijn problematiek op het tenlastegelegde feit. De onderzoekers onthouden zich van een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte rond het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft geen huisvesting, geen dagbesteding, een beperkt sociaal netwerk, geen duidelijk toekomstperspectief, hij toont weinig tot geen zelfinzicht en heeft vanuit zijn pathologie moeite met het zich conformeren aan de maatschappelijke normen en waarden. Hij kan impulsieve acties ondernemen en beschikt over matige copingvaardigheden. Hierdoor wordt het risico op gewelddadige recidive in algemene zin als hoog ingeschat.
In het verleden is meerdere malen getracht om middels speciaal onderwijs, ambulante begeleiding, gesloten jeugdzorgplaatsingen en hulp en toezicht vanuit de reclassering het gedrag van verdachte ten positieve te keren. Tot op heden heeft dit niet tot het gewenste effect geleid. Verdachte toont zich niet gemotiveerd voor hulpverlening. Daarnaast heeft hij in het verleden herhaald laten zien dat hij zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden en is het extra zorgelijk dat hij opnieuw in contact is geweest met politie en justitie terwijl hij in een proeftijd zit.
De deskundigen zijn van mening dat vanuit gedragskundig oogpunt gewerkt moet worden aan verschillende behandeldoelen en aan begeleiding, zoals het toewerken naar een acceptabele sociale integratie op het gebied van wonen, werken en sociale contacten, het beheersbaar houden dan wel abstineren van middelengebruik, het verbeteren van agressieregulatie en het versterken van copingvaardigheden en slachtofferempathie.
Als meest passend behandelkader wordt door de deskundigen de ISD-maatregel geadviseerd.
De deskundigen zijn van mening dat er op basis van de beschikbare informatie vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen duidelijke aanwijzingen zijn om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
Reclassering Nederland verwacht een niet-coöperatieve opstelling bij verdachte, indien wordt overgegaan tot oplegging van de ISD-maatregel. Hierdoor zal hij zich mogelijk minimaal inspannen en kunnen profiteren van deze maatregel. Verdachte staat momenteel onder toezicht van de reclassering. Gezien de leeftijd van verdachte en het huidige, zij het prille, bestaande toezichttraject is continuering hiervan het overwegen waard. De reclassering is van mening dat wel aanvullende bijzondere voorwaarden wenselijk zijn.
De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen en naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij Reclassering Nederland gedurende de proeftijd;
  • locatiegebod op het adres [adres ] te Middenbeemster, voor de duur van een half jaar;
  • meewerken aan de totstandkoming van een aanmeld- en intakeprocedure met betrekking tot ambulante GGZ-behandeling;
  • meewerken aan een intake- en aanmeldprocedure met betrekking tot een begeleid zelfstandig wonen traject, zoals die van Exodus, en aan het uiteindelijke aanbod hiervan;
  • een alcohol- en drugsverbod;
  • de inspanningsverplichting om een dagbesteding te zoeken.
De rechtbank ziet geen reden om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij het minderjarigenstrafrecht. Voor het toepassen van jeugdstrafrecht biedt noch het ForCA-rapport, noch voornoemde reclasseringsrapportages enig aanknopingspunt. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De deskundigen van de Forca hebben zich van een uitspraak daarover onthouden en het rapport waarnaar de raadsman in dit kader verwijst, is opgemaakt in een eerdere strafzaak. In onderhavige zaak heeft verdachte geweigerd mee te werken aan het opstellen van enige rapportage met betrekking tot zijn toerekenbaarheid.
De officier van justitie heeft bij haar eis niet verzocht de ISD-maatregel op te leggen, zodat de rechtbank deze maatregel niet kan opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het thans tenlastegelegde feit tot een langere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het uitgebreide strafblad van verdachte en de oriëntatiepunten die door het LOVS zijn opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat voor het tenlastegelegde feit in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte onder strikte voorwaarden is geschorst en het feit dat verdachte zich aan die strikte voorwaarden houdt en heeft toegezegd zich daaraan te blijven houden, aanleiding om een deel van die straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet af van oplegging van de bijzondere voorwaarden, maar zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 15/700131-13, die gelijktijdig ter zitting van 16 april 2015 is behandeld en waarbij, bij aparte beslissing van heden, de bijzondere voorwaarden zijn gewijzigd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 700,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij op het station van Zaandam heeft gevochten met een medewerker van NS en dat hij mogelijk toen letsel heeft opgelopen. De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen nu niet duidelijk is of de benadeelde partij het letsel heeft opgelopen door toedoen van verdachte of iemand anders uit zijn groep.
Subsidiair heeft de raadsman, gelet op uitspraken bij soortgelijke zaken, verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade, gelet op de verklaring van de aangever dat hij is geslagen op zijn oor en daaraan een hevige pijn voelde voordat hij uit de trein viel, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 maart 2013 in de zaak met parketnummer 15/761082-12 heeft de kinderrechter van deze rechtbank, locatie Haarlem, verdachte ter zake van bedreiging tegen het leven gericht veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Jeugdreclassering, zolang deze instelling dat nodig oordeelt.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 4 februari 2015 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 13 juni 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, omdat verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsman verzoekt de tenuitvoerlegging van een werkstraf voor de duur van 30 uur te verdisconteren met de te lange duur van de voorlopige hechtenis van verdachte in de zaak met parketnummer 15/710385-14.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen grondslag om de tenuitvoerlegging de verdisconteren met een andere straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
EENHONDERD EN TACHTIG (180) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot TACHTIG (80) DAGEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam]geleden schade tot een bedrag van
€ 700,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/761082-12 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf voor de duur van
DERTIG (30) URENsubsidiair vijftien (15) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 14 maart 2013.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.Th. Goossens, voorzitter,
mr. B.M.A. Bataille en mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2015.
Mr. B.M.A. Bataille is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Schriftelijke stukken worden alleen in samenhang met andere bewijsmiddelen gebezigd.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2014230045-49 van verbalisant [verbalisant], inhoudende het uitkijken van de camerabeelden die opgenomen zijn in de trein, dossier raadkamer pagina’s 13 en 14.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
4.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2014230045-46 van 18 november 2014, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], opgemaakt door verbalisant [verbalisant], dossier raadkamer pagina’s 22 en 23.
5.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
6.Foto’s behorende bij het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].