ECLI:NL:RBNHO:2015:4268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
15/760079-14, 15/760064-13 (TUL), 15/753033-13 (TUL) en
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in een rijdende trein en woninginbraak in vereniging

Op 30 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in een rijdende trein en woninginbraak in vereniging. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 16 april 2015, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen bij de keel grijpen van een slachtoffer en het stompen en schoppen van deze persoon in de trein op 14 november 2014. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van een woninginbraak in Middenbeemster, waarbij hij samen met anderen goederen had weggenomen, waaronder een televisie en een auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder vingerafdrukken van de verdachte die op de plaats delict zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan reclasseringstoezicht en therapie voor agressieregulatie. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/760079-14, 15/760064-13 (TUL), 15/753033-13 (TUL) en
15/750009-14 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 16 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
feitelijk verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.N. Verlinden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans op het treintraject tussen Purmerend en Zaandam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte te weten in een passagierstrein(coupe), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen[naam], welk geweld bestond uit
- het een of meermalen bij de keel grijpen/pakken van die [naam] en/of
- het een of meermalen stompen en/of slaan in het gezicht en/of op/tegen (een of meer andere delen van) het lichaam van die [naam] en/of
- het een of meermalen schoppen/trappen in de rug en/of (een of meer andere delen van) het lichaam van die [naam] (terwijl die [naam] tegen een trap en/of op de grond ligt);
Feit 2:
hij (op een tijdstip gelegen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2014 tot en met 02 oktober 2014 te Middenbeemster, gemeente Beemster, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/nabij een woning [woning] heeft weggenomen (onder meer) een televisie en/of een navigatiesysteem en/of een politiepas en/of een telefoon en/of autosleutels en/of een personenauto (Citroën C1, met kenteken 1-TNH-31), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een (keuken)raam van die woning geforceerd en/of verbroken en/of is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) door dat raam de woning in geklommen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard en dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit het medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Feit 1:
Op 14 november 2014, omstreeks 21.00 uur bevindt aangever [naam] zich in een rijdende trein tussen station Purmerend en station Zaandam. In de trein raakt hij in gesprek met een groepje jongens. Op het moment dat de trein station Zaandam nadert, pakt medeverdachte [medeverdachte ] aangever eerst met zijn rechterhand en vervolgens met zijn linkerhand bij de keel. Daarop slaat verdachte aangever in het gezicht en geeft hem een trap in zijn rug. Hierop haalt [medeverdachte ] uit naar aangever. Aangever valt tegen de trap en probeert op te staan. Medeverdachte [medeverdachte ] geeft aangever een trap in de rug. [medeverdachte ] schopt aangever nog tweemaal. [2] [3] [4] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zichzelf herkent op de in de zittingszaal getoonde camerabeelden en vindt het niet kunnen wat er is gebeurd met het slachtoffer. [5]
Aangever is ook op zijn oor geslagen en voelt hier een hevige pijn. Hij heeft een scheur in zijn rechter oor. Verder heeft hij pijn aan zijn neus, aan de linkerkant van zijn gezicht, op zijn schedel en op zijn achterhoofd. [6] [7]
Feit 2:
Op 1 oktober 2014 omstreeks 23:00 uur heeft de zoon van aangeefster de woning aan de [woning] te Middenbeemster afgesloten en is hij naar bed gegaan. Op 2 oktober 2014 omstreeks 05:30 uur ging hij naar beneden en zag hij dat er was ingebroken. Het keukenraam stond open. Weggenomen was een bos sleutels met daaraan een autosleutel, een personenauto (Citroën C1, kenteken 1-TNH-31), een navigatiesysteem Tom-Tom, een televisie en een politiepas. [8] Het keukenraam en het kozijn waren beschadigd door het wrikken in de sluitnaad aan de onderzijde van het raam met een breekijzer. Buiten op de dorpel van dit raam en binnen op de vensterbank van dit raam zijn schoensporen aangetroffen met hetzelfde soort profiel. Binnen op het kozijn van dit raam is een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit betrof een inklimspoor van een vinger. De sporen zijn veiliggesteld. [9] Uit het dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat zowel de aangetroffen vingerafdruk in zeer grote mate overeenkomt met de vingerafdruk van verdachte als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen en dat de mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon verwaarloosbaar klein is. [10] Getuige [getuige] keek op 2 oktober 2014 omstreeks 03:15 uur uit het raam en zag de auto van zijn buurvrouw, een Citroën C1, met gedoofde lichten wegrijden terwijl het buiten donker was. Direct daarop zag hij een scooter met gedoofde lichten dezelfde route rijden als de auto. Op de scooter zaten twee personen. [11]
3.4.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde het medeplegen niet bewezen kan worden verklaard. Alleen van verdachte zijn vingerdrukken aangetroffen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het volgens algemene ervaringsregels niet mogelijk is dat één verdachte alle ontvreemde goederen, waaronder een 40 inch breedbeeldtelevisie, door een raam de woning uit neemt. Daar komt bij dat een getuige de weggenomen personenauto met gedoofde lichten heeft zien wegrijden, met daar achteraan twee personen op een scooter, eveneens met gedoofde lichten, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat de woninginbraak door meerdere personen is gepleegd.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 14 november 2014 te Zaandam, openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in een passagierstrein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam], welk geweld bestond uit
- het meermalen bij de keel grijpen van die [naam] en
- het meermalen stompen en/of slaan in het gezicht en op het lichaam van die [naam] en
- het meermalen schoppen en/of trappen in de rug en op het lichaam van die [naam], terwijl die [naam] tegen een trap of op de grond ligt.
Feit 2:
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 2 oktober 2014 te Middenbeemster, gemeente Beemster, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([woning]) heeft weggenomen een televisie, een navigatiesysteem, een politiepas en sleutels, toebehorende aan [naam], waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) een keukenraam van die woning geforceerd en is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) vervolgens door dat raam de woning in geklommen
en
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 2 oktober 2014 te Middenbeemster, gemeente Beemster, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening nabij een woning ([woning]) heeft weggenomen een personenauto (Citroën C1, met kenteken 1-TNH-31), toebehorende aan [naam].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
en
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 102 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht van de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem, dat verdachte zal meewerken aan een agressieregulatietherapie bij De Waag, dan wel soortgelijke instelling, dat verdachte zal meewerken aan een intake bij het KJTC en aan een behandeling, indien dit door het KJTC noodzakelijk wordt geacht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte komt van ver. Hij heeft moeite met zijn geheugen en herinnering. Verdachte heeft in een gesloten setting verbleven en dat was desastreus voor hem. Een EMDR-therapie heeft bij verdachte geleid tot emotionele instabiliteit. Dit heeft ook een van de feiten teweeggebracht. Verdachte heeft op verschillende plaatsen verbleven, maar heeft nu een goede plek. Verdachte heeft twaalf dagen in voorarrest doorgebracht en die zijn hem zwaar gevallen. Verdachte is nog verwikkeld in een vreemdelingenprocedure. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie kan tot gevolg hebben dat hij geen verblijfstatus krijgt. De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de rol die aangever had bij de openlijke geweldpleging. Doordat aangever heeft gezegd dat hij een vuurwerkbom bij zich had, is de situatie geëscaleerd. De verdediging bepleit oplegging van een werkstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan openlijk geweld in een rijdende trein. Zonder daartoe enigerlei wijze aanleiding te hebben gegeven is het slachtoffer daarbij door verdachte en zijn mededaders meermalen bij de keel gegrepen en meermalen gestompt of geslagen in zijn gezicht en op zijn lichaam. Terwijl het slachtoffer tegen een trap en op de grond lag is hij meermalen geschopt en getrapt in zijn rug en op zijn lichaam.
Het betreft een zeer ernstig geweldsfeit, gepleegd in een rijdende trein, waarbij het slachtoffer omringd door vijf personen geen kant op kon en waardoor het slachtoffer letsel heeft bekomen en pijn, angst en schade heeft geleden. Het slachtoffer heeft, zoals uit zijn schriftelijke verklaring valt op te maken, hiervan nog steeds last. Dit soort geweld leidt ook in het algemeen tot veel onrust en angst in de samenleving. Door zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de (lichamelijke) integriteit van anderen. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan.
Verdachte heeft zich tevens, samen met een ander of anderen, schuldig gemaakt aan een woninginbraak door met zijn mededader(s) een raam van een woning te forceren, door het raam naar binnen te gaan en vervolgens de woning te doorzoeken en diverse goederen mee te nemen.
Daarbij is de auto van aangeefster gestolen. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Naast de materiële schade die door woninginbraken aan benadeelden wordt toegebracht, wordt ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woning als bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2015, waaruit blijkt dat de verdachte vaker terzake van geweldsdelicten en inbraken is veroordeeld en in verschillende proeftijden liep.
Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte advies van de Raad voor de Kinderbescherming gedateerd 8 april 2015.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat verdachte in 2010 samen met zijn vader en jongere broer vanuit Iran naar Nederland is gekomen. Zij hebben eerst in twee AZC’s gewoond, voordat zij een woning kregen in [plaats]. Zij hadden een verblijfstatus voor vijf jaar, die loopt tot oktober 2015. De verblijfsvergunning voor verdachte zou inmiddels zijn ingetrokken, omdat hij niet op post hierover heeft gereageerd.
Zijn vader is ernstig getraumatiseerd en heeft zware psychische problematiek. Hij werkt niet.
In juli 2012 is er een ondertoezichtstelling uitgesproken, maar ingezette hulpverlening heeft onvoldoende resultaat gehad.
Begin 2014 is er een dubbel persoonlijkheidsonderzoek bij verdachte uitgevoerd. Er is bij hem een gedragsstoornis en PTSS vastgesteld. Er zou sprake zijn van stemmingswisselingen en boosheid.
Op 27 januari 2015 is verdachte gestart met een Entreeopleiding richting kapper aan het ROC in Amsterdam. Hij gaat 4 dagen per week naar school en loopt 1 dag stage bij een kapper in [plaats].
Op dit moment is er sprake van de maatregel Toezicht en Begeleiding.
Verdachte is na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis bij zijn oom gaan wonen. Het verblijf bij de oom lijkt een goede uitwerking gehad te hebben op verdachte.
Per 11 december 2014 is verdachte voor langere termijn bij Opvanghuis Spaarnezicht gaan wonen. Hij is hiervoor gemotiveerd en dit verloopt goed. Er wordt nagedacht over een overstap naar een kamertraject.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een werkstraf, deels voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht van de gecertificeerde instelling, te weten de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, ziet de rechtbank geen reden, verdachte wederom een werkstraf op te leggen.
Noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de Jeugd- en Gezinsbeschermers noodzakelijk en dat verdachte zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling voor agressieregulatie en, zodra dit mogelijk geacht wordt door De Waag, een traumabehandeling. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[naam]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 700,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: openlijke geweldpleging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank zal het aantal dagen vervangende jeugddetentie relateren aan het aantal aansprakelijke personen.
De benadeelde partij
[naam]heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.235,30 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 250,- voor het betalen van de eigen risico van de verzekering, € 537,64 voor medische kosten, € 47,66 voor reiskosten en € 400,- wegens immateriële schade.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering is fors en is te ingewikkeld. Het is de vraag of alle schade rechtstreeks voortvloeit uit het feit.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 666,69 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit € 250,- voor eigen risico en € 16,69 voor reiskosten met betrekking tot de aangifte en slachtofferhulp. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 400,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu niet duidelijk is in hoeverre deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: woninginbraak in vereniging gepleegd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 6 mei 2013 in de zaak met parketnummer
15/760064-13heeft de kinderrechter van deze rechtbank, locatie Haarlem, verdachte ter zake van opzetheling, diefstal in vereniging door middel van verbreking en wederspannigheid, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbende, meermalen gepleegd, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 maart 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 22 mei 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsvrouw heeft bepleit de tenuitvoerlegging te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 14 januari 2014 in de zaak met parketnummer
15/753033-13heeft de kinderrechter van deze rechtbank, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van diefstal met geweld, medeplegen van mishandeling, mishandeling en een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 45 uren subsidiair 22 dagen jeugddetentie.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 april 2015 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 29 januari 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsvrouw heeft bepleit de tenuitvoerlegging te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij vonnis van 24 juni 2014 in de zaak met parketnummer
15/750009-14heeft de kinderrechter van deze rechtbank, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, opzettelijk en wederrechtelijk enig goed beschadigen, wederspannigheid, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbende, mishandeling van een ambtenaar in functie en belediging van een ambtenaar in functie, veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 april 2015 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 juli 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd zal verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De raadsvrouw heeft tevens verzocht de proeftijd te verlengen.
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd dient te worden verlengd met één jaar, aangezien veroordeelde met de tenuitvoerleggingen van de voorwaardelijke straffen met betrekking tot de parketnummers 15/760064/13 en 15/753033-13 al zwaar belast is en hij tevens moet meewerken aan een behandeling voor agressieregulatie en mogelijk aan een traumabehandeling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren en verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
EENHONDERD EN TWEE (102) DAGEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot NEGENTIG (90) DAGEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd onder begeleiding stelt van de jeugdreclassering;
  • zal meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling voor agressieregulatie en, zodra De Waag of een soortgelijke instelling dit mogelijk acht, aan een traumabehandeling.
De rechtbank geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam]geleden schade tot een bedrag van
€ 700,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer[naam] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 4 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam]geleden schade tot een bedrag van
€ 666,69, bestaande uit € 266,69 voor de materiële en
€ 400,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 666,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 13 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/760064-13 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
TACHTIG (80) URENsubsidiair VEERTIG (40) DAGEN jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 6 mei 2013.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/753033-13 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
VIJFENVEERTIG (45) URENsubsidiair TWEEËNTWINTIG (22) DAGEN jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 14 januari 2014.
Verlengt de bij vonnis van de kinderrechter in de zaak met parketnummer 15/750009-14 opgelegde proeftijd, verbonden aan de niet ten uitvoer gelegde werkstraf voor de duur van EENHONDERD EN TWINTIG (120) UREN subsidiair ZESTIG (60) DAGEN jeugddetentie, met één jaar.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.Th. Goossens, voorzitter,
mr. B.M.A. Bataille en mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Schriftelijke stukken worden alleen in samenhang met andere bewijsmiddelen gebezigd.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2014230045-49 van verbalisant [verbalisant], inhoudende het uitkijken van de camerabeelden die opgenomen zijn in de trein, dossierpagina’s 13 en 14.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
4.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2014230045-46 van 18 november 2014, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte ], opgemaakt door verbalisant [verbalisant], dossierpagina 22.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 april 2015.
6.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
7.Foto’s behorende bij het proces-verbaal van aangifte, met nummer PL1100-2014230045-1 van 14 november 2014, inhoudende de aangifte van [naam], opgemaakt door verbalisant [verbalisant].
8.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014188157-1 van 3 oktober 2014, met bijlage goederen, inhoudende de aangifte van [naam], dossierpagina’s 8 tot en met 12.
9.Proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1100-2014188157-11 van 3 oktober 2014, inhoudende een onderzoek in de woning gelegen aan de [woning] te Middenbeemster, dossierpagina’s 19 en 20.
10.Schriftelijk bescheiden, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek van 9 oktober 2015, dossierpagina’s 21 tot en met 24.
11.Proces-verbaal van verhoor met nummer PL1100-2014188157-15 van 8 oktober 2014, inhoudende het verhoor van getuige [getuige], dossierpagina’s 16 en 17.