ECLI:NL:RBNHO:2015:4216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2500
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Eiser had op 2 april 2014 een verzoek ingediend om openbaarmaking van gegevens op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard, heeft eiser op 17 juni 2014 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 4 juli 2014 heeft verweerder echter alsnog de gevraagde gegevens verstrekt aan eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen actueel en reëel belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien de gevraagde gegevens inmiddels zijn verstrekt. Eiser stelde dat zijn procesbelang lag in de vaststelling van verbeurde dwangsommen, omdat verweerder de beslistermijn zou hebben overschreden. De rechtbank oordeelde echter dat er ten tijde van de ingebrekestelling geen sprake was van een overschrijding van de beslistermijn, aangezien verweerder al op 2 april 2014 had beslist op het verzoek van eiser. De wens van eiser om een principiële uitspraak te verkrijgen over de handelwijze van verweerder werd niet als procesbelang erkend.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2500

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.A. van Baak).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 17 juni 2014 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 4 juli 2014 heeft verweerder alsnog de verzochte gegevens verstrekt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van R. Wittenberg, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Het verzoek van eiser ziet op openbaarmaking van gegevens waaruit de financiële opbrengst blijkt van een parkeermeter aan de [adres 1] en een parkeermeter aan de [adres 2] over de periode 1 oktober 2013 tot en met 28 februari 2014.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 4 juli 2014 de gevraagde gegevens alsnog heeft verstrekt aan eiser. Eiser heeft niet bestreden dat inmiddels aan zijn verzoek is voldaan. Nu dit zo is, heeft het beroep geen betrekking op het besluit van 4 juli 2014 omdat eiser daarbij onvoldoende belang heeft.
3. Nu de gevraagde gegevens inmiddels zijn verstrekt, ziet de rechtbank zich ook voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit van 13 juni 2014.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4194) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen vanwege de principiële betekenis daarvan.
3.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn procesbelang is gelegen in de vaststelling van verbeurde dwangsommen. Nu verweerder pas op 4 juli 2014 de gegevens heeft verstrekt waar hij op 10 maart 2014 om heeft gevraagd, heeft verweerder de beslistermijn ruimschoots overtreden en zijn derhalve dwangsommen verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht, volgens eiser. Hij heeft verweerder met het oog hierop bij brief van 9 mei 2014 in gebreke gesteld.
3.2
Eiser gaat er echter aan voorbij dat verweerder bij besluit van 2 april 2014 al heeft beslist op zijn verzoek. Ten tijde van de ingebrekestelling (9 mei 2014) was er dus geen sprake van overschrijding van een beslistermijn. Dat verweerder bij zijn besluit van 2 april 2014 het verzoek van eiser heeft afgewezen en daar later van is teruggekomen, maakt dat niet anders. De wens om te komen tot vaststelling van verbeurde dwangsommen geeft dus geen procesbelang.
Ook verder is niet gebleken dat eiser nog een actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Zoals hiervoor vermeld, levert eisers wens een principiële uitspraak van de bestuursrechter te verkrijgen over de handelwijze van verweerder, ook geen procesbelang op. Het beroep van eiser dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. G. Guinau en mr. L. Beijen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.