ECLI:NL:RBNHO:2015:4088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 2343
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondernemerschap en omzetbelasting: beoordeling van zelfstandigheid bij naheffingsaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, over de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. De inspecteur had eiser een naheffingsaanslag opgelegd van € 17.100, welke bij uitspraak op bezwaar was gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij niet als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, maar als dga van [A BEDRIJF]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 30 april 2015, waarbij eiser niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P. de Haas.

De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur niet heeft aangetoond dat eiser in de hoedanigheid van ondernemer diensten tegen vergoeding heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2006 in loondienst was bij [A BEDRIJF] en dat hij in 2007 facturen heeft uitgeschreven op naam van [C BEDRIJF] AG voor werkzaamheden die hij voor [D BEDRIJF] heeft verricht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur niet heeft kunnen bewijzen dat eiser zelfstandig ondernemer was, omdat de factuurstroom niet afwijkt van de dienstenstroom. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en het beroep van eiser gegrond verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank de proceskosten van eiser vastgesteld op € 979 en bepaald dat het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 13/2343

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2015 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

(gemachtigde: mr. P. de Haas)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 17.100. Hierbij is heffingsrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.F. Kroezen en J.P.M. de Wit. Eiser is niet verschenen. De op 12 maart 2015 per aangetekende post aan eiser op het adres [ADRES 1] verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen is op
28 april 2015 als onbestelbaar retour gekomen. Als reden is opgegeven dat de brief niet is afgehaald van de afhaallocatie. De griffier heeft de uitnodiging daarop per e-mail naar eiser gezonden en geprobeerd eiser telefonisch te bereiken. Eiser heeft via zijn gemachtigde bij brief van 28 april 2015 verzocht om uitstel. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Eiser heeft in het verleden vaker om uitstel verzocht. Dat eiser de brief niet heeft afgehaald, dient onder de gegeven omstandigheden voor zijn rekening te blijven.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is in 2006 tot 30 september 2006 in loondienst geweest van [A BEDRIJF] B.V. (hierna: [A BEDRIJF]), die destijds middellijk voor 100% aandeelhouder was van [B BEDRIJF] B.V. Laatstgenoemde vennootschap hield zich bezig met de aan- en verkoop en bewerking van kunststof verpakkingsmateriaal en is op 4 september 2006 failliet verklaard.
2. In 2007 zijn 10 facturen uitgeschreven op naam van [C BEDRIJF] AG (hierna: [C BEDRIJF]) voor in totaal € 90.000. De facturen zijn gericht aan [D BEDRIJF] B.V. (hierna: [D BEDRIJF]). De werkzaamheden zijn op de facturen omschreven als ‘Beratungskosten’. Op de facturen is geen omzetbelasting vermeld. [D BEDRIJF] heeft de facturen betaald aan [C BEDRIJF].
3. [C BEDRIJF] heeft aan eiser door hem gemaakte kosten vergoed.
4. Eiser heeft bij [D BEDRIJF] reis- en verblijfkosten gedeclareerd en vergoed gekregen.
5. [A], de huidige bestuurder van [C BEDRIJF], heeft in een brief van 4 oktober 2012 onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben niet bij de oprichting van de [C BEDRIJF] AG betrokken geweest. (…) Uit die administratie blijkt niet van enige betrokkenheid van de heer [X] bij de oprichting van de vennootschap.
Waar ik mij primair bezig houd met het financieren van ondernemingen alsmede het opkopen, saneren en verkopen van ondernemingen, oftewel het weer rendabel maken van ondernemingen, heb ik in juni 2010 [C BEDRIJF] AG gekocht van het accountantskantoor [E BEDRIJF]. De oprichter van de vennootschap, de heer [B], eveneens een Nederlands staatsburger, ook woonachtig in Zwitserland, ken ik niet en onderhoudt geen contact met hem.
(…)
Aan de heer [X] c.q. diens vennootschappen is eveneens een financiering verstrekt. Door [C BEDRIJF] AG zijn betalingen gedaan aan derden. Ter zake is een commissie in rekening gebracht, bestaan de uit 25% van het voorgefinancierde bedrag. Na mijn aantreden zijn we niet op de oude voet verder gegaan, maar is de voorfinanciering aanzienlijk teruggebracht evenals de daarmee verband houdende leningen, zoals ook valt te herleiden uit de facturen die in de periode na mijn aantreden nog zijn voldaan.”
6. Van het derdenonderzoek bij [D BEDRIJF] op 11 oktober 2012 is het volgende memo gemaakt:

Memo derdenonderzoek [D BEDRIJF] BV. [ADRES 2] dd 11-10-2012
Ik heb op 25 september een derdenonderzoek aangekondigd bij [D BEDRIJF] BV en heb dit op 10-10-2012 telefonisch bevestigd.
Ik heb gesproken met [C] (account director) en [D] (accounting).
In eerste instantie heeft directeur verteld hoe eea in elkaar stak.
[X] was vanaf maart 2007 aan het werk als vertegenwoordiger van [D BEDRIJF]. Echter niet in
loondienst, maar vanuit [C BEDRIJF] AG. Hij factureerde maandelijks vanuit [C BEDRIJF] AG. Hij had aan [D BEDRIJF] medegedeeld dat dit zijn beheermaatschappij betrof. Hij heeft ook een kopie kvk van [C BEDRIJF] AG aan [D BEDRIJF] verstrekt (zie controledossier). [X] zag er in die tijd niet ziek of overspannen uit.
Er is in totaal € 225.000 gefactureerd vanuit [C BEDRIJF], er is € 162500 betaald aan [C BEDRIJF], restant is
verrekend met [A BEDRIJF] BV. Vanaf media 2009 is [D BEDRIJF] leverancier geworden van [A BEDRIJF] BV en is
[X] gestopt als vertegenwoordiger. [C BEDRIJF] AG factureert met als omschrijving
“beratungskosten”. Ik heb enkele originele gezien, zaten wel twee vouwen in en dus verstuurd, men wist echter niet meer of ze uit NL of Zwitserland kwamen.
Eerste factuurnummer is 10/2007 (eerste 9?). Er ontbreken diverse nummers, zijn er nog meer
facturen ? [F BEDRIJF] ???
En [X] maar net doen of hij van niks weet. Ook de verklaring van [A] kan hiermee in de prullenbak, niks geen voorfinanciering. Per saldo zou er nog geld in Zwitserland moeten staan. M.i. sprake van IB of VPB en OB gevolgen.
Wel makkelijk zo’n selectief geheugen. Weet [E] hier soms meer van, gezien zijn eerdere reactie?
[F]
11-10-2012
Ordner ontvangen met daarin:
- kopiën van facturen van [C BEDRIJF] aan [D BEDRIJF]
- betalingsoverzichten van [D BEDRIJF] aan [C BEDRIJF]
- kopiën van facturen van [A BEDRIJF] BV aan [D BEDRIJF] (sluit aan met [G BEDRIJF] BV)
- betalingsoverzichten van [D BEDRIJF] aan [A BEDRIJF] BV
- kopie van door [X] aan [D BEDRIJF] verstrekte uittreksel KvK [C BEDRIJF] AG”

Geschil1. In geschil is of eiser ondernemer is voor de omzetbelasting. Niet langer is in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 14.369.

2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij is opgetreden als dga van [A BEDRIJF] en niet als zelfstandige ondernemer. [C BEDRIJF] is opgetreden als commissionair van [A BEDRIJF], hetgeen blijkt uit de latere creditering van een deel van de facturen door [A BEDRIJF]. Verweerder is er niet in geslaagd om zijn standpunt te onderbouwen. Aangezien de door verweerder genoemde bewijsstukken (verklaringen van derden, orders, declaraties en e-mails) niet zijn verstrekt, kan eiser volstaan met betwisting. De heer [C] van [D BEDRIJF] heeft verklaard dat het memo van de controlerend ambtenaar over zijn verklaring niet klopt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zelfstandig diensten heeft verricht aan [D BEDRIJF]. Eiser heeft kosten vergoed gekregen van [D BEDRIJF], wat niet zou zijn gebeurd indien hij geen diensten voor deze onderneming had verricht. Niet is gebleken dat eiser [C BEDRIJF] in rechte vertegenwoordigde of namens haar handelde. Met eiser is verweerder van mening dat [A BEDRIJF] B.V., die in 2007 afwachtte of zij in het faillissement van [B BEDRIJF] B.V. zou worden meegetrokken, niet in staat was om diensten aan [D BEDRIJF] te verrichten. [C BEDRIJF] is volgens verweerder slechts opgetreden als kassier.
Beoordeling van het geschil
1. Op verweerder rust de last om te bewijzen dat eiser in de hoedanigheid van ondernemer voor de heffing van omzetbelasting diensten tegen vergoeding heeft verricht aan [D BEDRIJF].
2. Ondernemer voor de heffing van omzetbelasting is ieder die een bedrijf of een beroep zelfstandig uitoefent (artikel 7, eerste en tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968).
3. De rechtbank stelt voorop dat de factuurstroom als uitgangspunt dient te worden genomen, tenzij verweerder aannemelijk maakt dat de dienstenstroom afwijkt van de factuurstroom. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Uit de verklaring van de medewerkers van [D BEDRIJF] kan worden afgeleid dat eiser vanaf maart 2007 als vertegenwoordiger (niet in loondienst) werkzaamheden voor [D BEDRIJF] heeft verricht en dat hiervoor facturen vanuit [C BEDRIJF] werden verstuurd. De opmerking dat eiser deze werkzaamheden niet in loondienst zou hebben verricht, is voor de onderhavige procedure niet doorslaggevend. Het gaat erom of eiser deze werkzaamheden zelfstandig heeft verricht. Gelet op de constante hoogte van de maandelijkse vergoeding
(€ 10.000 per maand behalve telkens € 5.000 in maart en december 2007), de vergoeding van de gemaakte reis- en verblijfkosten en het ontbreken van meer opdrachtgevers behalve [D BEDRIJF], is de rechtbank niet overtuigd dat eiser de werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. Een relatie tussen de hoogte van de maandelijkse vergoeding en de werkzaamheden is niet gesteld of gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat eiser met de werkzaamheden verbonden ondernemersrisico’s zou lopen of jegens derden aansprakelijk zou zijn voor bepaalde gevolgen van zijn werkzaamheden. De rechtbank zal de naheffingsaanslag vernietigen.
4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 979 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 979;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en
mr. J.P. Boer, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.