ECLI:NL:RBNHO:2015:3980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
3982966 \OA VERZ 15-70
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van adjunct-directeur NIOZ wegens vertrouwensbreuk en financiële problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2015 uitspraak gedaan over het verzoek van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werknemer], adjunct-directeur van NIOZ. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden vanwege gewichtige redenen, die voortvloeiden uit een vertrouwensbreuk tussen partijen. NIOZ had in 2013 te maken met ernstige financiële problemen, wat leidde tot de noodzaak van strategische keuzes en personeelsreductie. [werknemer] had herhaaldelijk zijn verzet geuit tegen deze noodzakelijke maatregelen en had zich op een wijze geuit die de samenwerking met zijn collega's ernstig had geschaad. De kantonrechter concludeerde dat [werknemer] het door zijn handelwijze onmogelijk had gemaakt om verder te functioneren in zijn functie. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 22 mei 2015, met toekenning van een vergoeding van € 75.000,- aan [werknemer].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/repnr.: 3982966 \ OA VERZ 15-70 (PA)
Uitspraakdatum: 13 mei 2015
Beschikking in de zaak van:
de stichting
Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zeegevestigd te ’t Horntje, Texel (gemeente Texel)
verzoekende partij
verder ook te noemen: NIOZ
gemachtigde: voorheen mr. Th.C. van Schagen, thans mr. M.B. de Witte-van den Haak en mr. P.J. Mauser
tegen
[werknemer]
wonende te Den Hoorn, Texel
verwerende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. M.W. Koole.

1.Het procesverloop

1.1.
NIOZ heeft op 25 maart 2015 een verzoekschrift ingediend. Daar heeft [werknemer] bij verweerschrift op gereageerd. Vervolgens heeft NIOZ een reactie op het verweerschrift met producties ingediend. Met het oog op de zitting heeft NIOZ bij brief van 23 april 2015 nog een stuk toegezonden. [werknemer] heeft bij brieven van 23 april 2015 en 24 april 2015 nadere stukken toegezonden.
1.2.
Bij brief van 23 april 2015 (ontvangen op 22 april 2015) heeft [werknemer] bezwaar gemaakt tegen de door NIOZ ingediende reactie op het verweerschrift. Bij brief van 22 april 2015 heeft NIOZ op de brief van [werknemer] gereageerd. De kantonrechter heeft op 22 april 2015 partijen laten weten de door NIOZ ingediende reactie op het verweerschrift toe te laten en dat op de mondelinge behandeling zal worden beslist of de bij het reactie op het verweerschrift toegevoegde producties zullen worden toegelaten.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft in deze plaatsgevonden op 24 april 2015. Ter zitting zijn namens NIOZ verschenen [A. en B.], bijgestaan door mr. De Witte-van den Haak. [werknemer] is verschenen, bijgestaan door mr. Koole. Ter zitting hebben partijen hun verzoek- respectievelijk verweerschrift nader toegelicht aan de hand van pleitnotities.
1.4.
Na afloop van de zitting is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1.
NIOZ is het nationaal oceanografisch instituut van Nederland dat zich richt op wetenschappelijk zeeonderzoek van met name de Noordzee en de Waddenzee. Het NIOZ is gevestigd op Texel en in Yerseke.
2.2.
Door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: NWO) worden bevoegdheden uitgeoefend binnen NIOZ. NIOZ krijgt via NWO een basisfinanciering uit de rijksmiddelen voor wetenschappelijk onderzoek.
2.3.
NIOZ is opgedeeld in negen wetenschappelijke afdelingen en acht ondersteunende afdelingen. Boven deze afdelingen staat een directie. [werknemer], geboren op [geboortedatum], is op 16 maart 1985 in dienst getreden bij NIOZ.
[werknemer] vervult per juli 2007 de functie van adjunct-directeur. Sinds oktober 2011 is [B.] (hierna: [B.]) algemeen directeur en vormt hij met [werknemer] de directie.
2.4.
De algemeen directeur draagt de eindverantwoordelijkheid voor het integrale management van NIOZ. In de dagelijkse praktijk draagt de algemeen directeur primair verantwoordelijkheid voor de wetenschappelijke afdelingen. De adjunct-directeur heeft als primaire verantwoordelijkheid de financiële, personele, technische en organisatorische bedrijfsvoering.
2.5.
De directie wordt benoemd en ontslagen door het bestuur van het NIOZ en legt over het beleid en beheer van het NIOZ verantwoording af aan het bestuur. De bestuursleden worden benoemd door het algemeen bestuur van de NWO.
2.6.
In de loop van 2013 bleek dat NIOZ er financieel zeer slecht voor stond. Bij brief van 28 januari 2014 heeft NWO voorwaarden verbonden aan de toekenning van de basissubsidie aan NIOZ. Bij memo van 1 mei 2014 heeft het hoofd Financiën van NWO aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van de financiële huishouding van NIOZ. Een en ander vormde voor het voltallige toenmalige bestuur van het NIOZ aanleiding om hun functies neer te leggen. De heer [A.] (hierna: [A.]) werd aangesteld als interim-bestuurder.
NIOZ kent met ingang van 8 oktober 2014 een nieuw bestuur waarvan [A.] de voorzitter is. Het bestuur bestaat momenteel uit vier personen.
2.7.
[A.] heeft in mei 2014 een plan van aanpak gemaakt met maatregelen c.q. verbeterplannen die hem voor ogen stonden. Op 8 juni 2014 heeft [A.] dit plan van aanpak aan alle medewerkers van NIOZ verstuurd met het verzoek daarop te reageren. In de maanden mei en juni zijn de mogelijke verbeterplannen besproken in verschillende overlegorganen, waaronder het Management Team (hierna MT) waarin naast de directie onder meer alle hoofden van de vijf Texelse wetenschappelijke afdelingen zitting hebben. [werknemer] is bij deze overleggen niet aanwezig geweest.
2.8.
Op 1 augustus 2014 heeft - teneinde input van [werknemer] te krijgen op de plannen - een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en [A.]. In dit gesprek heeft [werknemer] een handgeschreven tekst overhandigd. In het stuk staat, voor zover relevant, het volgende:

”Breekpunten” [C.] (geen lid direktie als onderstaand wordt doorgevoerd)
1. Aanstelling nieuw directie lid bedrijfsvoering(wat is er nu mis met de bedrijfsvoering?)
2. Verzelfstandiging MTEC en/of “Pelagia” in aparte BV’s(hart NIOZmissie; zeer slechte ervaringen bij zusterinstituten)
3. Instandhouding NIOZ Yerseke alleen wanneer NWO extra middelen structureel geeft (0(500k))(aantoonbaar heb ik bij overgang gezegd dat er 0.5 – 1.0 MEuro te weinig geld mee kwam)
4. Structureel gezondeonderzoeksfinanciering van Pelagia (vanuit OCW); nu +- 25%; moet naar minimaal 70%(Schrijnend verschillen tussen financiering faciliteiten voor (deeltjes)fysica (…), Astronomie (…), ruimteonderzoek (…) en zeeonderzoek; niet van deze tijd)
5. Beoogde reorganisatie van NIOZ wetenschappelijke afdelingen (slecht voor zee(gaand) onderzoek; te veel geochemie, Utrecht, in topinstituut; leidt tot te veel onderzoek dat bij universiteit thuishoort)
2.9.
Op 11 augustus 2014 heeft [werknemer] tijdens een MT-vergadering een door hem op schrift gestelde verklaring voorgelezen. In de verklaring staat, voor zover relevant, het volgende:

(…) Inmiddels iets meer dan een week geleden heb ik in Utrecht een uitvoerig gesprek gevoerd met [A.]. Daarin heb ik aangegeven dat onderdelen van de plannen die er nu gemaakt worden voor het toekomstige NIOZ voor mij als lid van directie niet aanvaardbaar zijn. Als die wel doorgevoerd worden kan ik daar dus geen verantwoording voor nemen. (…)
Die breekpunten zijn voor mij de volgende:1) Aanstelling nieuw directielid verantwoordelijk voor operationale zaken2) Verzelfstandiging van MTEC en/of ‘Pelagia’ in aparte BV’s3) Instandhouding NIOZ Yrseke zonder extra structurele basisfinanciering4) Besluit om financiering voor Pelagia vanuit OCW/NWO/ALW terug te brengen tot ong. 25% van benodigde middelen5) Huidige voorstel voor reorganisatie van wetenschappelijke afdelingen, op NIOZ TX leidend tot 2 (van de 3) afdelingen die geleid gaan worden door (Utrechtse) geochemici (…)
Aan het eind van dat gesprek kwam [A.] met de voor mij volstrekt onverwachte mededeling dat hij had moeten concluderen dat de afdelingshoofden, jullie dus, het vertrouwen in mij hebben opgezegd. Nooit heb ik dat van jullie rechtstreeks gehoord, dus kwam het voor mij als een volstrekte verrassing. Nu al meer dan een week probeer ik te analyseren wat er gebeurd is.
Ik wil die analyse graag met jullie delen, in het openbaar en niet geniepig en achterbaks achter jullie rug om.
Dat [C.] sinds ongeveer een jaar geleden bezig is om de directie en in het bijzonder mijzelf zwart te maken, daar wist ik van. (…) Ik heb mij bijzonder geergerd aan dat gedrag, vooral het achterbakse. Voor mezelf ben ik dat de ‘Vlaamse ziekte’ gaan noemen. (…)
Dat het NIOZ financiele problemen heeft weten we allemaal. (…) Groot was mijn verbazing toen [D.] onlangs in een managementgesprek keihard stelde, zelfs zwart op wit, dat zijn afdeling op geen enkele wijze verantwoordelijk was voor de financiele problemen bij het NIOZ, daarmee suggererend dat anderen dat wel zijn. Ik werk hier nu 30 jaar. Als er 1 groep is die in de loop der jaren ten laste van de basisfinanciering is gegroeid, zowel personeel als materieel, dat is het de groep [D.]. (…) En dan durf je dus te beweren dat je part nog deel hebt aan financiele problematiek bij NIOZ. Verbijsterend. (…)
Dit alles heeft mij doen besluiten om vanaf nu niet langer als een Siamese tweeling samen met [B.] de directie over het NIOZ te voeren. Vanaf heden beperk ik mij tot mijn functieomschrijving: als directielid verantwoordelijk voor MTEC, de schepen en de ondersteunende afdelingen. Op uitdrukkelijke verzoek van [B.] hebben wij na de komst van [B.] gezamenlijk de directie over het NIOZ gevoerd. Onderdeel van de onderlinge afspraken was dat wij altijd 1 geluid naar buiten zouden laten horen. Daar heb ik mij altijd aangehouden. Vorige week heb ik met [B.] afgesproken dat we niet alleen niet langer als een Siamese tweeling de directie voeren maar dat ik ook vanaf nu de vrijheid neem om mijn eigen mening te verkondigen. (…)
Ik hoop dat jullie begrijpen dat ik voorlopig even niet meer op het MT verschijn, tenzij er een onderwerp is waar ik voor nodig ben als directie lid verantwoordelijk voor de niet-wetenschappelijke afdelingen. Ook zal ik voorlopig niet meer in Yerseke komen. Het ergste wat me zou kunnen overkomen is dat ik ook laf en achterbaks gedrag ga vertonen en dan wil ik niet. Besmetting door de Vlaamse ziekte, ik moet er niet aan denken. (…)
2.10.
De avond van 11 augustus hebben [B.] en [werknemer] besproken dat het gezien de ontstane situatie verstandig zou zijn als [werknemer] zijn functie als adjunct-directeur zou neerleggen. [werknemer] heeft dat geweigerd en heeft op 12 augustus 2014 - ondanks het feit dat [B.] hem uitdrukkelijk had heeft geïnstrueerd dit niet te doen - een verkorte versie van bovengenoemde verklaring afgelegd in een overleg met de hoofden van de ondersteunende afdelingen. Vervolgens is [werknemer] op 14 augustus 2014 op non-actief gesteld met behoud van salaris.

3.Het geschil

3.1.
NIOZ verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit een verandering in de omstandigheden. Aan dit verzoek legt NIOZ ten grondslag – samengevat – dat onder verantwoordelijkheid van [werknemer], als adjunct-directeur verantwoordelijk voor bedrijfsvoering, NIOZ in grote financiële problemen is geraakt. De financiële situatie van NIOZ vergde een aanpak waarin strategische keuzes moesten worden gemaakt en ook mensen moesten afvloeien. NIOZ stelt dat de positie van [werknemer] als adjunct-directeur onhoudbaar is geworden nu hij naar aanleiding van het concept voor het plan van aanpak bij herhaling kenbaar heeft gemaakt dat voor hem een aantal aspecten daarvan als breekpunten golden en hij daarvoor geen verantwoordelijkheid wenste te nemen. Een aantal van de door [werknemer] geformuleerde breekpunten gaf bovendien blijk van een duidelijk gebrek aan inzicht in de ernst van de situatie, aldus NIOZ. NIOZ wijst op het voorbeeld van de absolute afwijzing van personeelsreductie middels gedwongen ontslagen en zijn verzet tegen het aanstellen van een nieuw directielid bedrijfsvoering, waarbij [werknemer] als argument aanvoerde dat er niks mis was met de bedrijfsvoering. Deze punten zijn meerdere malen door externe deskundigen als absoluut noodzakelijk bestempeld. [werknemer] heeft zich voorts bij het uiten van zijn opvattingen bediend van een wijze van formuleren die dodelijk is voor elke vorm van constructieve dialoog, waarbij [werknemer] twee collega’s onheus heeft bejegend, aldus NIOZ. [werknemer] heeft bovendien tot op heden op geen enkele wijze afstand genomen van zjin standpunt of van de door hem gekozen aanpak om dit aan de orde te stellen.
NIOZ stelt dat onder deze omstandigheden niet van haar gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De verhoudingen zijn inmiddels onherstelbaar verstoord. Volgens NIOZ behoeft aan [werknemer] geen vergoeding te worden toegekend, omdat [werknemer] aanspraak kan maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Bovendien is op de positie van [werknemer] de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT) van toepassing. Op basis van reflexwerking van de WNT kan aan [werknemer] maximaal een vergoeding van
€ 75.000,- worden toegekend.
3.2.
[werknemer] refereert zich voor wat betreft de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan het oordeel van de kantonrechter. Ten aanzien van de vergoeding meent [werknemer] dat de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering niet toereikend is omdat de uitkering is gekoppeld aan de werkloosheidsuitkering en dat hem een vergoeding moet worden toegekend met toepassing van de kantonrechtersformule en correctiefactor C = 2. [werknemer] voert aan – zakelijk samengevat – dat hij in 2014 het debat over de inhoudelijke koers van NIOZ heeft willen voeren. Hij heeft de zaken zwaar aangezet door te stellen geen lid van de directie te willen zijn “als onderstaande zou worden doorgevoerd”. De door hem geformuleerde breekpunten waren derhalve geen breekpunten, maar waren juist bedoeld om het debat aan te wakkeren, aldus [werknemer]. Zijn uitspraken waren weliswaar snoeihard, maar hij is niet te ver gegaan. [werknemer] betwist dat hij zou hebben geweigerd om bestaand beleid uit te voeren, te meer nu de plannen zich nog in een conceptfase bevonden.
3.3.
Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [werknemer] ter zitting geen bezwaar meer heeft gemaakt tegen de door NIOZ ingebrachte producties bij de reactie op het verweerschrift, zodat dit punt geen verdere bespreking behoeft.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.3.
Niet is gebleken van een opzegverbod dat in de weg staat aan ontbinding.
4.4.
De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden wegens een verandering in de omstandigheden, gelet op het volgende.
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat in 2013 bleek dat het NIOZ er financieel heel slecht voor stond. Ook zijn partijen het eens dat in deze noodsituatie een nauwe samenwerking nodig was tussen het statutaire bestuur, de directie en het managementteam. In mei 2014 heeft [A.] een plan van aanpak opgesteld, waarin een aantal maatregelen c.q. verbetervoorstellen stonden, om NIOZ weer financieel gezond te maken. Volgens NIOZ was dit noodzakelijk om (financiële) steun te blijven krijgen van NWO. Vast staat immers dat in mei 2014 twee kritische rapporten waren verschenen waarin duidelijk werd dat NIOZ in financiële problemen verkeerde en dat de verbeterplannen op dat moment onvoldoende waren. Vast staat dat het plan van aanpak van [A.] op 8 juni 2014 aan alle medewerkers van NIOZ is verstuurd met het verzoek daarop te reageren. Ter zitting heeft NIOZ gezegd dat zij graag input op de verbetervoorstellen van [werknemer] wilde hebben. Op 1 augustus 2014 heeft derhalve een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] en [A.]. Tijdens dit gesprek heeft [werknemer] breekpunten geformuleerd en heeft daarbij aangegeven dat als de door hem genoemde punten door NIOZ toch zouden worden doorgevoerd hij geen directielid meer zal zijn.
Tijdens een MT-vergadering op 11 augustus 2014 heeft [werknemer] een vooraf door hem opgestelde verklaring voorgelezen. Ter zitting heeft [werknemer] aangevoerd dat hij met zijn verklaring een inhoudelijk debat wilde openen over de koers van NIOZ omdat een dergelijk debat nog niet was gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk een inhoudelijk debat wilde voeren. Immers zowel op 1 augustus als in zijn verklaring van tien dagen daarna heeft [werknemer] uitsluitend breekpunten benoemd. Voorts heeft hij na het voorlezen van zijn verklaring de vergadering verlaten en heeft hij medegedeeld voorlopig geen MT-vergaderingen meer te zullen bijwonen. Tenslotte is van belang dat zijn verklaring ook inhoudelijk op geen enkele wijze zijn standpunt dat hij het debat wilde voeren ondersteunt. [werknemer] geeft aan als directielid geen verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de plannen en geeft aan dat hij niet meer samen met zijn collega directeur de directie zal voeren maar zich zal beperken tot zijn functieomschrijving. Daarnaast heeft [werknemer] een aantal van de aanwezige collega’s ernstig beledigd en het – in zijn ogen achterbakse – gedrag van een collega uit België bestempeld als de Vlaamse Ziekte. Daarmee heeft [werknemer] de mogelijkheid tot verdere samenwerking van het MT met hem als directielid, in een periode waarin dat voor het NIOZ onontbeerlijk was, weggenomen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [werknemer] de uitlatingen nadien (geheel of gedeeltelijk) heeft teruggenomen.
Het feit dat [B.] wist dat [werknemer] de door hem genoemde breekpunten zou bespreken tijdens de MT-vergadering (maar [B.] kende de tekst van de verklaring niet) doet aan het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter niet af. Een adjunct-directeur heeft hierin immers een eigen verantwoordelijkheid. Uit de stellingen en gedragingen van [werknemer] blijkt dat hij dat ook zo ziet, hij geeft immers bij herhaling aan dat hij voor bepaalde beleidskeuzes als directielid geen verantwoordelijkheid wil en kan dragen en besluit ook tegen de zin van [B.] in de verklaring in verkorte vorm een dag later nog eens voor te lezen. Echter laat [werknemer] na de consequenties van zijn keuze en van zijn onwrikbare standpunten voor zijn rekening te nemen, namelijk door zijn functie als directeur neer te leggen. NIOZ heeft onbetwist gesteld dat zij daartoe meerdere keren de mogelijkheid heeft geboden en onder meer begeleiding van werk naar werk heeft aangeboden. In dit scenario had [werknemer] aan het werk kunnen blijven.
4.7.
De stelling van [werknemer] dat NIOZ in het kader van de besluitvorming in de onderhavige kwestie in strijd met de statuten van het NIOZ dan wel in strijd met de WOR heeft gehandeld, hetgeen door NIOZ gemotiveerd is betwist, is niet aannemelijk geworden. NIOZ heeft gemotiveerd gesteld dat [werknemer] als adjunct-directeur geen bestuurder is in de zin van de WOR en dat het vragen van advies aan de Ondernemingsraad niet verplicht is. Voorts heeft NIOZ gemotiveerd gesteld dat de Ondernemingsraad wel gehoord is op grond van de statuten en dat de Ondernemingsraad zich heeft onthouden van een standpunt. Niet valt in te zien welk verwijt NIOZ in deze te maken valt of in welke belang [werknemer] is geschaad. Ook de stelling van [werknemer] dat wellicht een ontbindingsprocedure niet nodig was geweest als de Ondernemingsraad officieel advies was gevraagd, volgt de kantonrechter niet. [werknemer] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit dit zou kunnen blijken.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat, tegen de achtergrond van een instituut in financiële nood, [werknemer] het door zijn handelwijze onmogelijk heeft gemaakt verder te functioneren in zijn functie van adjunct-directeur.
4.9.
Gelet op het bovenstaande volgt de kantonrechter NIOZ in haar standpunt dat het vertrouwen van NIOZ in [werknemer] zodanig is beschadigd dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is. Uit de stellingen van [werknemer] valt af te leiden dat ook volgens [werknemer] de arbeidsverhouding inmiddels onherstelbaar is geschaad. Onder die omstandigheden ziet de kantonrechter niet in dat een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst nog mogelijk is. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden per 22 mei 2015. De kantonrechter ziet geen reden om rekening te houden met een opzegtermijn, zoals [werknemer] heeft verzocht, omdat uitgangspunt is dat de arbeidsovereenkomst in geval van ontbinding dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.10.
Blijkens het bepaalde in artikel 7:685 lid 8 BW kan de kantonrechter in het geval van inwilliging van het verzoek tot ontbinding een vergoeding toekennen indien dat de kantonrechter met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. In dat kader wordt het volgende overwogen. De grond voor ontbinding – de vertrouwensbreuk tussen partijen – ligt voor een belangrijk deel in de risicosfeer van [werknemer] en is ook aan hem te wijten, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen. Voor de door [werknemer] gevorderde vergoeding gebaseerd op C=2 bestaat aldus geen aanleiding. [werknemer] voert overigens terecht aan dat het feit dat hij na het einde van zijn dienstverband aanspraak kan maken op een ruime bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, geen invloed heeft op de vergoeding, gezien de geldende jurisprudentie en aangezien deze vergoeding uitsluitend wordt uitgekeerd indien en zolang [werknemer] een werkloosheidsuitkering krijgt.
4.11.
In het kader van de vergoeding heeft NIOZ gesteld dat op de positie van [werknemer] de WNT van toepassing is en dat [werknemer] topfunctionaris is in de zin van artikel 1.1 onder b ten vijfde WNT juncto artikel 4 lid 1 Beleidsregels toepassing WNT 2015. NIOZ is derhalve van mening dat aan [werknemer] op basis van reflexwerking van de WNT maximaal een vergoeding ten bedrage van € 75.000,- kan worden toegekend. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat hij geen topfunctionaris in de zin van de WNT is, doch heeft dit standpunt gezien de tekst van de wet en de motivering zijdens NIOZ volstrekt onvoldoende gemotiveerd. [werknemer] heeft voorts aangevoerd dat indien de WNT wel van toepassing is, de kantonrechter op geen enkele wijze gebonden is aan het maximum van € 75.000,-. De kantonrechter is van oordeel dat gezien de stand van de jurisprudentie aan de WNT reflexwerking toekomt en dat de WNT er niet aan in de weg staat dat een hogere vergoeding wordt toegekend dan het in de WNT genoemde bedrag van € 75.000,- indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist, op grond van de omstandigheden van het geval.
4.12.
Zoals reeds hiervoor is overwogen, is de kantonrechter echter van oordeel dat de vertrouwensbreuk tussen partijen voor een belangrijk deel ligt in de risicosfeer van [werknemer] en dat het ook aan hem te wijten is. Immers een adjunct-directeur dient in staat te zijn ook in een moeilijke situatie, te blijven samenwerken, het inhoudelijke debat te voeren en waar nodig concessies te doen en zich te onthouden van onnodig grievende uitlatingen over zijn collega’s. De kantonrechter ziet bovendien niet wat NIOZ nog meer had kunnen doen, om de door [werknemer] gecreëerde situatie te doen keren en de vertrouwensbreuk te repareren. [werknemer] wordt sinds 14 augustus 2014 doorbetaald terwijl hij geen werk verricht. NIOZ heeft in de tussentijd meermalen getracht tot een gesprek te komen met [werknemer], doch [werknemer] gaf in oktober 2014 aan nog te boos te zijn en in november 2014 vroeg hij om uitstel in verband met een reis. In januari 2015 heeft mediation plaatsgevonden, docht dit leidde niet tot een oplossing.
[werknemer] heeft zelf in dat kader ook geen concrete punten genoemd, waar NIOZ anders had dienen te opereren.
De kantonrechter weegt voorts bij de berekening van de hoogte van de vergoeding mee dat [werknemer] een eenzijdig arbeidsverleden en een gespecialiseerde achtergrond heeft. Daarnaast heeft [werknemer] zich jarenlang naar tevredenheid van NIOZ ingezet voor NIOZ. Mede gelet op de leeftijd en arbeidsmarktpositie van [werknemer] ziet de kantonrechter daarom aanleiding voor toekenning van een vergoeding van € 75.000,- bruto.
4.13.
Partijen worden van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en NIOZ is bevoegd het verzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken.
4.14.
Gelet op de uitkomst van de procedure is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Indien NIOZ haar verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van [werknemer] moeten betalen.
De beslissing
De kantonrechter:
Bepaalt dat de termijn, waarbinnen NIOZ zijn verzoek zal kunnen intrekken [i.c. door middel van een schriftelijke mededeling (eventueel bij faxbericht) aan de griffier en in afschrift aan de (gemachtigde van de) wederpartij], zal lopen tot en met
21 mei 2015.
Voor het geval NIOZ zijn verzoek niet binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 22 mei 2015.
Kent aan [werknemer] ten laste van NIOZ een vergoeding toe van € 75.000,00 bruto.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Voor het geval NIOZ zijn verzoek binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Veroordeelt NIOZ in de proceskosten, die aan de zijde van [werknemer] worden vastgesteld op € 400,-- voor salaris gemachtigde, waarover NIOZ geen BTW verschuldigd is.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. Merkus, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 13 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter