ECLI:NL:RBNHO:2015:3951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
14-2951V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake ontvangst aangetekende brief

In deze zaak heeft opposante verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin haar beroep tegen een beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat opposante geen beroepsgronden had ingediend, ondanks een verzoek daartoe. Opposante stelde dat zij de aangetekende brief waarin om deze beroepsgronden werd verzocht, nooit had ontvangen omdat zij op de betreffende dag aan het werk was en geen postbezorger had gezien.

Tijdens de zitting op 20 april 2015 werd echter vastgesteld dat de aangetekende brief op 30 augustus 2014 op het adres van opposante was afgeleverd en dat er voor ontvangst was getekend. De partner van opposante voerde aan dat de handtekening op het bewijs van ontvangst van de aangetekende brief was gezet door hun 13-jarige dochter. De rechtbank concludeerde dat, gezien de omstandigheden, onvoldoende was gewaarborgd dat de brief opposante daadwerkelijk had bereikt.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring ten onrechte was gedaan, omdat er twijfel bestond over de ontvangst van de brief. Het verzet werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de zaak opnieuw op zitting zal worden behandeld. De rechtbank merkte op dat het eindoordeel na het onderzoek ter zitting nog steeds kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is, maar dat dit pas na de zitting kan worden vastgesteld. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/2951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van op het verzet van

[opposante], te [woonplaats], opposante.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 12 juni 2014 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 13 januari 2015 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Opposante en haar partner de heer [naam 1] zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante geen beroepsgronden heeft ingediend, ondanks het verzoek van de rechtbank daartoe.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij de aangetekende brief van 28 augustus 2014 waarin wordt verzocht om indiening van de beroepsgronden nooit heeft ontvangen omdat zij die dag aan het werk was. Zij heeft geen postbezorger gezien.
4. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetekende brief van 28 augustus 2014 op 30 augustus 2014 op het adres van opposante is afgeleverd. Voor de ontvangst is getekend. Vaststaat dat de brief op voorgeschreven wijze is verzonden en op het juiste adres is bezorgd.
5. De partner van opposante heeft ter zitting aangevoerd dat de handtekening welke op het bewijs van ontvangst van de aangetekende brief staat van zijn 13-jarige dochter ([naam 2]) is. Tevens voert hij aan dat zijn dochter niet meer weet waar zij de brief heeft gelaten en dat deze waarschijnlijk in het ongerede is geraakt.
6. De rechtbank overweegt dat nu genoegzaam is gebleken dat de minderjarige dochter van 13 heeft getekend voor ontvangst, onvoldoende is gewaarborgd dat de brief van 28 augustus 2014 opposante heeft bereikt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk is verklaard en dat de zaak ten onrechte zonder zitting is afgedaan. Het verzet zal dan ook gegrond worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. de Greef, rechter, in aanwezigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.