ECLI:NL:RBNHO:2015:3827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
15/800347-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Monnickendam

Op 3 maart 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 23 juni 2014 in Monnickendam, waar de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, met een vuurwapen op hem heeft geschoten. Het slachtoffer, [aangever], raakte hierbij gewond en werd met een schotwond naar het ziekenhuis gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de rechtszitting op 17 februari 2015 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, maar niet aan poging tot moord, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die voortkwam uit de materiële en immateriële schade die hij had geleden door het schietincident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800347-14 (P)
Uitspraakdatum: 3 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres verdachte].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2014 te Monnickendam, gemeente Waterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), van dichtbij met een vuurwapen een kogel (op borsthoogte) op die [aangever] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 23 juni 2014, omstreeks 23:23 uur, is aangever [aangever] binnengekomen in het Boven IJ ziekenhuis te Amsterdam met een schotwond in zijn buik. Tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft hij verklaard dat hij eerder die avond na een conflict met verdachte voor diens woning door verdachte is beschoten. Verdachte geeft toe dat er die avond sprake is geweest van een conflict en een daarop volgende woordenwisseling tussen hem en [aangever] maar ontkent op [aangever] te hebben geschoten. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij die avond niet gehoord of gezien heeft dat er überhaupt geschoten is.
De eerste vraag die aan de rechtbank voorligt is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op aangever [aangever] heeft geschoten. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, dient zij vervolgens te beoordelen of verdachte zich dientengevolge heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, in dier voege dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord en dient te worden veroordeeld voor poging tot doodslag.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 23 juni 2014 op aangever [aangever] heeft geschoten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat met het gebruikte wapen en de geknutselde munitie nimmer dodelijk letsel had kunnen worden veroorzaakt. De slagkracht van de munitie, alsook de letselpotentie, zijn daarvoor te gering. De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat een poging tot moord niet kan worden bewezen omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Uiterst subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het opzet gericht op het dodelijke letsel, ook in de zin van voorwaardelijk opzet, niet volgt uit de bewijsmiddelen.
4.3.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden dat verdachte met voorbedachte raad gepoogd heeft aangever [aangever] van het leven te beroven. De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 23 juni 2014, omstreeks 22:58 uur, krijgen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar [adres] te Monnickendam. Aldaar zou sprake zijn van een conflict dat te maken zou hebben met een aanrijding. Bovendien zou er een vechtpartij hebben plaatsgevonden. De ter plaatse gekomen verbalisanten zien 20 à 25 personen op straat staan onder wie [verdachte]. Ze zien voorts een persoon met diverse verwondingen op de motorkap van een auto zitten. [verdachte] verklaart tegenover verbalisant [verbalisant 2] dat iemand opzettelijk is aangereden door een man die is weggereden in een donkerblauwe Daihatsu Cuore. [2]
Op 23 juni 2014, omstreeks 22:14 uur, krijgen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de melding om naar het Boven IJ ziekenhuis in Amsterdam te gaan alwaar een persoon met een schotwond in zijn buik binnen is komen lopen. Hij zou aan zijn komen rijden in een auto die voor het ziekenhuis geparkeerd zou staan. Om 22:28 uur zijn de verbalisanten ter plaatse en zij zien, bij de ingang van de spoedeisende hulp, een blauwe Daihatsu Cuore staan.
De verbalisanten gaan het ziekenhuis binnen en houden de persoon met de schotwond aan als verdachte. Deze blijkt te zijn genaamd [aangever] (verder te noemen [aangever]). [aangever] verklaart dat hij al langere tijd problemen heeft met [verdachte] en dat hij die avond in Monnickendam door hem is beschoten. [3] Nadat dit om 23:23 uur wordt gemeld aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is [verdachte] als verdachte door hen aangehouden. Nadat [verdachte] (verder te noemen verdachte) in het politievoertuig is geplaatst, loopt verbalisant [verbalisant 2] terug naar de plek waar verdachte is aangehouden en ziet daar op de grond een zilverkleurige huls liggen. [4] Bij de insluiting op het politiebureau in Zaandijk zijn de handen van verdachte in papieren zakken gestoken voor forensische opsporingsdoeleinden. [5]
De handen van verdachte zijn vervolgens bemonsterd op de aanwezigheid van kruitsporen met behulp van een onderzoekset schiethanden. De onderzoekset is voorzien van het SIN AAGS2446NL [6] .
Uit het NFI rapport schotrestenonderzoek d.d. 15 juli 2014 blijkt dat er op de stubs van de onderzoekset schiethanden (AAGS2446NL) waarmee de handen van verdachte zijn bemonsterd circa 630 categorie A deeltjes zijn aangetroffen. Met het aantreffen van categorie A deeltjes wordt een vrijwel zekere relatie aangetoond met een schietproces. Geconcludeerd wordt derhalve dat er sprake is van een vrijwel zekere relatie tussen de stubs van de onderzoekset schiethanden, waarmee de handen van verdachte zijn bemonsterd en een schietproces. [7]
Tijdens een verhoor in het ziekenhuis op 23 juni 2014 doet [aangever] aangifte tegen verdachte. Hij verklaart dat hij sinds 11 mei 2014 een relatie heeft met [getuige 1]. Daarvoor had [getuige 1] een relatie met verdachte. [aangever] verklaart dat verdachte niet kan accepteren dat deze relatie voorbij is. [8]
Over de aanloop naar het schietincident verklaart [aangever] als volgt. Op 23 juni 2014, omstreeks 21:00 uur, wordt zijn auto in de buurt van zijn woning, in [adres 2] in Amsterdam, aangereden door de auto van verdachte. Verdachte weigert een regeling te treffen tot het vergoeden van de door hem toegebrachte schade waarna [aangever] met een aantal vrienden naar Monnickendam rijdt. [aangever] verklaart dat hij met de vader van verdachte wilde praten over hoe de schade aan zijn auto vergoed zou worden. [9]
Aangekomen in Monnickendam parkeert [aangever] zijn auto voor de woning van de ouders van verdachte. [aangever] belt aan en de vader van verdachte doet open. Tijdens het gesprek met zijn vader komt ook verdachte de woning uit. Er ontstaat een woordenwisseling waarbij meerdere jongens aan komen lopen. Nadat aan [aangever] verzocht wordt om de tuin uit te gaan, gaat [aangever] op de stoep bij zijn auto staan. [10]
Verdachte komt dan voor [aangever] staan en plotseling ziet [aangever] dat verdachte een wapen in zijn hand heeft wat hij op hem richt. [aangever] omschrijft het wapen als glimmend en zilverkleurig, lijkend op een revolver. Verdachte, die dan op armlengte van
[aangever] af staat, richt het wapen op de borst van [aangever]. [aangever] duwt het wapen 2 of 3 keer opzij, maar verdachte richt het wapen steeds weer op zijn borst. Terwijl verdachte een meter van [aangever] vandaan staat, schiet hij op [aangever]. [aangever] hoort een harde knal en hij ziet een kruitwolk. Bovendien voelt hij een harde beuk en pijn aan de rechterkant onder zijn borst. [11]
[aangever] is hierop in de auto gestapt en in paniek naar het Boven IJ ziekenhuis gereden. [12] In het Boven IJ ziekenhuis wordt bij [aangever] een schotwond in de bovenbuik geconstateerd en middels een scan wordt de kogel getraceerd. [13] De kogel is operatief verwijderd en op 4 juli 2014 aan de politie overhandigd. [14]
Verschillende getuigen hebben zicht gehad op het gebeuren, onder wie de buurvrouw van verdachte (getuige [getuige 2]), de vriendin van [aangever] (getuige [getuige 1]) en de vrienden van [aangever] (getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]). [getuige 2] heeft verklaard dat zij vanaf de bovenverdieping van haar woning heeft gezien dat verdachte op een gegeven moment zijn arm omhoog doet en dat hij iets in zijn hand heeft. Verdachte richt daarbij op een jongen. Vervolgens hoort zij het geluid van een klappertjespistool en ziet zij een klein vlammetje. [15] [getuige 1] heeft gezien dat verdachte een wapen trekt en dat hij met gestrekte arm op een afstand van ongeveer 30 cm gericht op [aangever] heeft geschoten. Zij omschrijft het wapen als een zilverkleurig klein wapen, lijkend op een revolver. [16] Ook [getuige 3] [17] , [getuige 4] [18] en [getuige 5] [19] hebben gezien dat verdachte een klein zilverkleurig wapen trekt en dat hij dit met gestrekte arm richt op het lichaam van [aangever] en hiermee vervolgens op hem schiet. Zij horen een harde knal en zien een flits en rook uit het wapen komen.
Forensisch arts [rapporteur 1] heeft op basis van de medische stukken van het Boven IJ ziekenhuis onderzoek gedaan naar het letsel ontstaan bij [aangever]. Gebleken is dat de schotwond circa 0,5 cm in doorsnede is en zich in de bovenbuik, circa 15 cm boven de navel en 3 cm rechts van de middellijn bevindt. Het projectiel bevindt zich direct onderhuids aan de rechterzijde van de borstkas, circa 6 cm achter de middelste oksellijn ter hoogte van de 11e rib. Het projectiel (‘kogel’) zit in verticaal opzicht circa 7,5 cm onder het niveau van de inschotwond. Aangezien de lever niet is aangedaan, wordt geconcludeerd dat het inwendige schotkanaal niet recht is verlopen. Het is aannemelijk dat de schotbaan na perforatie van de huid is afgebogen, waardoor het verloop mogelijk buiten de borst- en buikholte is gebleven. Indien zich tussen de inschotwond en het aangetroffen projectiel in de rechterflank een rechtlijnig schotkanaal zou hebben bevonden, dan zou het vrijwel uitgesloten zijn dat daarbij geen leverletsel zou zijn opgetreden. [20]
Op 24 juni 2014, om 01:20 uur, is door verbalisant [verbalisant 5] een forensisch onderzoek ingesteld op de openbare weg te [adres], te Monnickendam, binnen de gemeente Waterland. Door collega’s van de Basis Politie Zorg was reeds een huls aangetroffen en door hen gemarkeerd met een reflecterende pion. Na het verwijderen van de pion, zag verbalisant [verbalisant 5] een zilverkleurige huls, waarvan de achterzijde is losgekomen. Verbalisant [verbalisant 5] ziet dat de achterzijde ongeveer 10 cm naast de huls lig. De huls en de achterzijde daarvan zijn door verbalisant [verbalisant 5] veiliggesteld, inbeslaggenomen en voorzien van SIN AAGV1249NL. [21]
Door het NFI is een aanvullend munitieonderzoek verricht naar de inbeslaggenomen kogel en de ter plaatse aangetroffen huls. De conclusie van dit onderzoek luidt dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek iets waarschijnlijker zijn (2 tot 10 keer) wanneer het slaghoedje en de huls 1 patroon hebben gevormd, dan wanneer deze afkomstig zijn van twee verschillende patronen van hetzelfde merk en kaliber.
De rapporteur acht het voorts aannemelijk dat de huls is verschoten met een semi-werkend omgebouwd gaspistool van het merk Ekol. [22] [23]
Uit eerdere schietincidenten in vergelijkbare omstandigheden met soortgelijke munitie, blijkt dat dergelijke munitie de potentie heeft om dodelijk letsel te veroorzaken. [24]
4.5.
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [aangever] op 23 juni 2014 is beschoten. Op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], alsmede op grond van het schotrestenonderzoek van het NFI acht de rechtbank daarnaast bewezen dat verdachte degene is geweest die dit heeft gedaan.
De verklaringen van de overige getuigen (zijnde familieleden en vrienden van verdachte) zullen door de rechtbank terzijde worden geschoven. Al deze getuigen geven aan in het geheel geen vuurwapen te hebben gezien noch enig schot te hebben gehoord. Gelet op het feit dat bij aangever diezelfde avond, kort nadat hij was weggereden van de woning van verdachte, in het ziekenhuis een schotwond is geconstateerd en in zijn lichaam ook een kogel is aangetroffen, acht de rechtbank deze verklaringen niet aannemelijk.
Dit geldt eveneens voor de ontkennende verklaring van verdachte.
De rechtbank heeft bij haar oordeel voorts betrokken dat verdachte geen verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van de kruitsporen op zijn handen. Desgevraagd heeft hij ter terechtzitting geantwoord hier in het geheel geen verklaring voor te hebben. Verdachte ontkent zelf te hebben geschoten en zegt die avond geen enkel schietincident te hebben waargenomen. Evenmin kan hij aangeven hoe de kruitdeeltjes anderszins op zijn handen terecht gekomen kunnen zijn.
Ook heeft verdachte geen verklaring kunnen geven voor het feit dat precies op de plaats waar verdachte diezelfde avond – zeer kort na de schietpartij – is aangehouden een zilverkleurige huls is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door te schieten op [aangever] heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op die [aangever]. De rechtbank overweegt hieromtrent dat uit de aard van de gedraging en de wijze van uitvoering valt af te leiden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [aangever].
Het is immers een algemene ervaringsregel dat het van korte afstand schieten op het bovenlichaam van een persoon – een plek waar zich vitale organen bevinden die met fatale gevolgen geraakt kunnen worden – de aanmerkelijke kans oplevert dat dit de dood van de beschoten persoon tot gevolg heeft. Dat [aangever] niet is overleden, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte is te danken. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft deze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever] zou komen te overlijden. Bij verdachte was derhalve minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [aangever].
De rechtbank verwerpt het door de raadsman ingenomen standpunt dat met het gebruikte wapen en de gebruikte munitie nimmer dodelijk letsel had kunnen worden veroorzaakt. Zoals blijkt uit het door het NFI opgestelde overzicht van 5 februari 2015 aangaande incidenten in Nederland met omgebouwde 8mm Knal en 9 mm P.A. Knal munitie, in goed vergelijkbare situaties als de onderhavige, dat het schieten met een dergelijk wapen met munitie, dodelijk letsel tot gevolg kan hebben.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 23 juni 2014 te Monnickendam, gemeente Waterland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet, van dichtbij met een vuurwapen een kogel op borsthoogte op die [aangever] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het niet opportuun is om verdachte wederom in detentie te plaatsen. Hij heeft reeds vijf maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht, is nog erg jong en stelt zich meewerkend op. Bovendien is hij er opnieuw in geslaagd om betaald werk te vinden. De raadsman acht het voor de strafmaat voorts van belang dat aangever [aangever] verdachte heeft opgezocht en dat de escalatie mede door zijn toedoen heeft plaatsgevonden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 23 juni 2014 opzettelijk gepoogd [aangever] van het leven te beroven door met een geladen vuurwapen op hem te schieten. De kogel is via de bovenbuik het lichaam ingekomen en aan de rechterzijde van de borstkas tot stilstand gekomen. Dat [aangever] daarbij niet in een vitaal deel van zijn lichaam is geraakt is, gezien het feit dat verdachte op korte afstand op hem heeft geschoten, een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [aangever] maanden na het schietincident nog steeds last ondervindt van de lichamelijke en psychische gevolgen. Hij heeft, zo verklaart hij, nog dagelijks pijn aan de schotwond en is niet meer zo lenig en sterk als voor het schietincident. Daarnaast heeft hij psychische problemen, waaronder depressieve klachten, gekregen waarvoor hij in therapie is bij een psychiater.
De rechtbank rekent verdachte dit aan. Uit de houding van verdachte ter zitting krijgt de rechtbank bovendien de indruk dat het feit dat [aangever], eens een goede vriend van verdachte, is beschoten verdachte nauwelijks lijkt te raken.
Naast de hierboven genoemde psychische en fysieke ongemakken voor het slachtoffer zorgen schietincidenten in het algemeen – zeker wanneer die buiten op straat plaatsvinden – voor veel onrust in de maatschappij. [aangever] is op de openbare weg in het zicht van buren en omstanders beschoten, op een moment dat er veel mensen op straat aanwezig waren.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 september 2014 van
[rapporteur 2] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland;
  • het psychiatrische Pro Justitia rapport, gedateerd 8 september 2014, opgesteld door
  • het psychologische Pro Justitia rapport, gedateerd 29 augustus 2014, opgesteld door
Uit het voorlichtingsrapport komt naar voren dat verdachte zich in een proeftijd bevindt en onder toezicht staat van de reclassering. Vanwege de zorgelijke situatie van verdachte is besloten om verdachte aan te melden voor behandeling bij de Waag. Verdachte komt de afspraken met de reclassering wisselend na en de intake bij de Waag moet nog plaatsvinden. De reclasseringswerkster heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen en hieraan de bijzondere voorwaarden van de meldplicht en een behandelverplichting te verbinden.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog komt naar voren dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld. Hij functioneert op alle levensgebieden op een leeftijdsconform niveau. De psycholoog heeft geadviseerd om, indien het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat aan verdachte in een andere zaak reeds toezicht is opgelegd wat thans nog enige tijd doorloopt.
Wel ziet de rechtbank in de jeugdige leeftijd van verdachte en de context waarin het strafbare feit zich heeft afgespeeld aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij
[aangever]heeft de gemachtigde van de benadeelde partij mr. M.M.P.M. Lousberg, advocaat te Amsterdam, een vordering tot schadevergoeding van € 26.669,66 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
 € 360,00 wegens eigen risico ziektekosten;
 € 200,00 wegens reis- en telefoonkosten;
 € 94,90 wegens kleding (trui/shirt);
 € 11,00 wegens telefoon (simkaart);
 € 3,76 wegens medicijnen; en
 € 16.000,00 wegens studievertraging.
In totaal vordert [aangever] € 16.669,69 aan materiële schade.
De gestelde immateriële schade bedraagt (als voorschot) € 10.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 3.669,66 kan worden toegewezen. De gestelde schade wegens studievertraging is volgens de officier van justitie niet eenvoudig vast te stellen. De behandeling van dat deel van de vordering vormt een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde partij dienaangaande niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Voorts komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 billijk voor, aldus de officier van justitie. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot een bedrag van € 1.004,90 kan worden toegewezen. De raadsman verzoekt de posten ‘telefoon (simkaart)’ en ‘medicijnen’ af te wijzen en de post ‘reis- en telefoonkosten’ vast te stellen op € 50,00. De gestelde schade wegens studievertraging is ook volgens de raadsman niet eenvoudig vast te stellen.
De behandeling van dat deel van de vordering vormt een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Voorts komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag een bedrag van € 519,66 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schade bestaat uit:
 € 360,00 wegens eigen risico ziektekosten;
 € 50,00 wegens reis- en telefoonkosten;
 € 94,90 wegens kleding (trui/shirt);
 € 11,00 wegens telefoon (simkaart); en
 € 3,76 wegens medicijnen.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het vaststellen van het causale verband tussen de gestelde schade wegens studievertraging en het ten laste gelegde feit een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De reis- en telefoonkosten stelt de rechtbank ambtshalve vast op een (forfaitair) bedrag van € 50,00. Voor het overige zal de rechtbank deze gevorderde kosten afwijzen.
Tevens acht de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 toewijsbaar. Het overige deel levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.519,66, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.519,66 (tweeduizend vijfhonderdennegentien euro en zesenzestig cent), bestaande uit € 519,66 voor de materiële en € 2.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de gevorderde reis en telefoonkosten af voor zover deze het bedrag van € 50,00 te boven gaan.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.519,66, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
35 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
3 maart 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal met nummer PL1100-2014092193-7, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 24 juni 2014, dossierpagina’s 48-49.
3.Proces-verbaal met nummer PL1306-2014155022-4, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 24 juni 2014, dossierpagina’s 51-52.
4.Proces-verbaal met nummer PL1100-2014092193-7, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 24 juni 2014, dossierpagina 49.
5.Proces-verbaal met nummer PL1100-2014092193-4, inhoudende de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] van 24 juni 2014, dossierpagina 63.
6.Proces-verbaal Sporenonderzoek van 26 juni 2014 met nummer PL1100-2014092193-19, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8], dossierpagina 207 en 208.
7.Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 15 juli 2014 van [rapporteur 5], dossierpagina’s 234 en 235.
8.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014092193-1, inhoudende de verklaring van [aangever] van 24 juni 2014, dossierpagina 65.
9.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014092193-1, inhoudende de verklaring van [aangever] van 24 juni 2014, dossierpagina’s 66-67.
10.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014092193-1, inhoudende de verklaring van [aangever] van 24 juni 2014, dossierpagina’s 67-68.
11.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014092193-1, inhoudende de verklaring van [aangever] van 24 juni 2014, dossierpagina’s 68-69.
12.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2014092193-1, inhoudende de verklaring van [aangever] van 24 juni 2014, dossierpagina 69.
13.Een geschrift, zijnde een medische verklaring van het BovenIJ ziekenhuis d.d. 24 juni 2014, dossierpagina 70.
14.Proces-verbaal met nummer PL1100-2014092193-54, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] van 4 juli 2014, dossierpagina 215.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] bij de RC op 27 januari 2015, blad 2.
16.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de RC op 8 december 2014, blad 2.
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] bij de RC op 8 december 2014, blad 2 en 3.
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] bij de RC op 8 december 2014, blad 2 en 3.
19.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] bij de RC op 8 december 2014, blad 2 en 3.
20.Een geschift, zijnde een rapport van het NFI van 11 november 2014 van [rapporteur 1].
21.Proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1100-2014092193-55, inhoudende de bevindingen van de verbalisant [verbalisant 5] van 6 juli 2014, dossierpagina’s 198-199.
22.Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 20 november 2014 van [rapporteur 6].
23.Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 4 februari 2015 van [rapporteur 7].
24.Een geschrift, zijnde een overzicht incidenten met dodelijke afloop opgemaakt door [rapporteur 7] van het NFI d.d. 5 februari 2015.