ECLI:NL:RBNHO:2015:3810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
C/15/224110/HA RK 15/57
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van een kantonrechter in een civiele procedure

Op 3 april 2015 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. W.A. Swildens, afgewezen. Het verzoeker, die niet verschenen was, had op 25 maart 2015 ter zitting om wraking verzocht in een aanhangige civiele zaak. De rechter had schriftelijk gereageerd op het verzoek en was ter zitting verschenen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking, zoals aangevoerd door verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat het enkele feit dat er een zitting was gepland, geen indicatie is voor vooringenomenheid van de rechter. Ook de groet tussen de rechter en de advocaat van de wederpartij werd niet als een aanwijzing voor partijdigheid gezien. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees voor partijdigheid en dat de subjectieve beleving van verzoeker niet voldoende was om de wraking te rechtvaardigen. Het verzoek werd afgewezen en de rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek op dezelfde gronden niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/224110/HA RK 15/57
Beslissing van 3 april 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
doch feitelijk verblijvende te [verblijfplaats],
verzoeker,
niet verschenen.
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. W.A. SWILDENS
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 25 maart 2015 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer 3878398/KG EXPL 15/31, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De mondelinge behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer is gepland op 3 april 2015 om 12.15 uur.
1.4
Voorafgaand aan de zitting van 3 april 2015 heeft verzoeker vele e-mails doen toekomen aan de rechtbank.
1.5
Op 2 april 2015 heeft hij de rechters van de wrakingskamer gewraakt.
1.6
Zijn wrakingsverzoek van de rechters is op 3 april 2015 rond 10.30 uur door een andere wrakingskamer van de rechtbank beoordeeld. Het verzoek is kennelijk ongegrond verklaard en buiten behandeling gesteld. Van deze uitspraak is verzoeker per e-mail op de hoogte gesteld. In die e-mail is tevens meegedeeld dat de op 3 april 2015 te 12.15 uur geplande wrakingszitting doorgang zou vinden.
1.7
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 3 april 2015 is verzoeker niet verschenen. De wrakingskamer heeft beslist dat het niet verschijnen van verzoeker niet aan verdere inhoudelijke behandeling van zijn wrakingsverzoek in de weg staat. Weliswaar heeft verzoeker op 2 april 2015 op grond van zijn wraking van de rechters van de wrakingskamer aangekondigd niet te zullen verschijnen ter zitting, maar hem is tijdig voor de zitting kenbaar gemaakt dat de zitting gewoon doorgang zou hebben. Verzoeker diende er rekening mee te houden dat de reeds geplande zitting door zou gaan omdat reeds voor die tijd op de wraking van de wrakingskamer was beslist. Het is niet aan een partij om te bepalen dat een zitting geen doorgang zal hebben.
1.8
De rechter is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
1.9
De rechter is ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek ter zitting in de hoofdzaak aangevoerd:
  • dat hij geen stukken heeft ontvangen en geen stukken heeft kunnen insturen omdat hij in detentie zat;
  • dat hij gevraagd heeft om wetboeken om de kwestie te kunnen bestuderen, maar dat die boeken hem niet werden verschaft op de plek waar hij gedetineerd was;
  • dat de kantonrechter geweigerd heeft de behandeling van de zaak aan te houden, waaruit blijkt dat hij in deze niet als onafhankelijke rechter is aan te merken;
  • dat de kantonrechter ook verbonden is aan een advocatenkantoor zodat aangenomen kan worden dat hij regelmatig contact heeft met de advocaat van de wederpartij;
  • dat ter zitting bleek dat zowel de kantonrechter als de advocaat van de wederpartij niet de volledige stukken in hun bezit hadden.
2.2
Aanvullend heeft verzoeker na de zitting in de hoofdzaak het volgende aangevoerd:
  • dat de rechter (en de griffier) op de gang wel de advocaat van de wederpartij en de wederpartij groetten, maar hem en zijn medegedaagde niet;
  • dat het vreemd is dat je de gronden van de wraking moet neerleggen bij de rechter die je gewraakt hebt.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in reactie op de gronden van verzoeker schriftelijk aangegeven dat en waarom hij niet in de wraking berust. Desgevraagd heeft hij ter zitting verklaard dat hij daarop niets heeft aan te vullen.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten. Uit de gronden die door verzoeker zijn aangevoerd en uit de nadien door hem ingezonden e-mails blijkt dat verzoeker vooral van mening is dat zijn wederpartij in de hoofdzaak geen zaak tegen hem heeft en dat om die reden de zitting niet had mogen worden gepland. De vraag of de wederpartij in de hoofdzaak een zaak heeft tegen verzoeker, is echter een vraag die beoordeeld dient te worden in de hoofdzaak. Iedere burger kan in beginsel een zaak beginnen tegen een ander. Het is aan de rechter om een aan hem of haar voorgelegde zaak vervolgens inhoudelijk te beoordelen. Die beoordeling vindt plaats op basis van hoor en wederhoor, juist ter voorkoming van een oordeel op basis van een bepaalde vooringenomenheid. Kort en goed; dat in een zaak een zitting wordt bepaald, zegt niets over de uitkomst van de zaak. Uit het dossier in de hoofdzaak blijkt verder dat door verzoeker en/of zijn medegedaagde reeds voorafgaand aan de zitting hun standpunt kenbaar was gemaakt aan de rechter, zodat om die reden ook niet geoordeeld kan worden dat de weigering van de rechter om de behandeling van de zaak aan te houden getuigt van enige vooringenomenheid.
4.3
De omstandigheid dat de rechter, alvorens in 2009 rechter te worden, tot dat jaar verbonden is geweest aan een advocatenkantoor in Alkmaar, levert evenmin aanwijzingen op voor een bepaalde vooringenomenheid.
4.4
Ook de omstandigheid dat de rechter en de griffier op de gang een groet hebben uitgesproken toen zij langs de advocaat van de wederpartij liepen, houdt geen vooringenomenheid in. Als rechtbank word je regelmatig geconfronteerd met dezelfde advocaten als rechtshulpverleners van procespartijen. Het is niet ongebruikelijk dat men elkaar buiten de zitting groet. Niet is gebleken dat tussen de rechter en de advocaat van de wederpartij sprake is van een dusdanige band dat op grond daarvan gevreesd moet worden voor partijdigheid van de rechter.
4.5
Tot slot is het niet vreemd dat iemand die een rechter ter zitting wraakt de gronden daarvoor direct dient op te geven aan de rechter en de griffier. Dit moet zelfs, gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4.6
Uit het vorenstaande volgt dat gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.7
Voorts is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert. De vrees voor partijdigheid is niet objectief gerechtvaardigd. Verzoeker kan een en ander anders beleefd hebben, maar die beleving maakt niet dat objectief aan de onpartijdigheid van de rechter getwijfeld kan worden
4.8
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
4.9
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak op dezelfde gronden niet in behandeling wordt genomen,
5.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartijen in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team kanton, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. J.H. Gisolf en
mr. M.A.J. Berkers leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
C. Vis-van Zanden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.