ECLI:NL:RBNHO:2015:3477

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
15/820818-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol met verwerping van verweer gebaseerd op controle van bagage vóór vertrek

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2014 op Schiphol werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in zijn bagage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in het Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor opzet van de verdachte.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte was geselecteerd voor een verscherpte controle op de luchthaven, waar zijn bagage werd onderzocht. In een van zijn koffers werd een substantie aangetroffen die positief testte op cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van zijn bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden wijzen op een gebrek aan opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat er cocaïne in zijn koffers aanwezig was, en achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van de strafeis van de officier van justitie af te wijken, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820818-14 (P)
Uitspraakdatum: 24 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 januari 2015 en 10 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, locatie Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Bijlsma en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne. Uit de beantwoording van het rechtshulpverzoek aan Ecuador blijkt dat de bagage van verdachte voor vertrek op de luchthaven van Quito is gecontroleerd, zonder dat daarbij drugs zijn aangetroffen. Noch in het geval dat de later aangetroffen cocaïne toen al in de koffers zat, noch in het geval dat die er later in gekomen is, zo begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsman, is er bewijs voor opzet van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, op het binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 21 augustus 2014 vond op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een verscherpte controle plaats op vlucht KL755 uit Quito, Ecuador. Verdachte was hierbij voor nadere controle geselecteerd. Verbalisanten zagen dat op het paspoort van verdachte twee claimtags waren geplakt, waaruit kon worden opgemaakt dat verdachte had gevlogen met vlucht KL755 met eindbestemming Amsterdam. Op de claimtag met nummer 0074 KL 727931 stond een gewicht van 15 kilogram vermeld en op de claimtag met nummer 0074 KL 727913 stond een gewicht van 12 kilogram vermeld. Verdachte omschreef zijn bagage als twee zwarte canvas rolkoffers van het merk “Airforce”. [2] De koffers van verdachte zijn onderkend in de bagagekelder, respectievelijk de transitkelder van de luchthaven. [3] Verdachte en de twee koffers zijn overgebracht naar een controleruimte. Verdachte heeft bevestigd dat de betreffende koffers aan hem toebehoorden. De nummers van de claimtags op het paspoort van verdachte kwamen overeen met de claimtagnummers op de bagagelabels die aan de koffers waren bevestigd. Geconstateerd werd dat één van de koffers, nadat de reizigersbagage eruit verwijderd was, abnormaal zwaar aanvoelde. Tevens voelden de wanden extreem dik aan. Na verwijdering van de binnenvoering werd een versteviging van plastic zichtbaar. Bij het openen van deze versteviging werd een chemische lucht geroken en zagen verbalisanten en grijskleurige substantie. Bij het testen van deze substantie met een MMC-cocaïnetest trad een positieve kleurreactie op, zodat het vermoeden ontstond dat het om cocaïne ging. Verdachte is hierop aangehouden. [4]
Bij nader onderzoek van beide koffers is vastgesteld dat in elk van de koffers achter de binnenvoering een frame aan de binnenzijde was bevestigd, waartussen een substantie was geplaatst. De frames waren met schroeven aan de koffers bevestigd. Het brutogewicht van koffer A bedroeg 14850 gram, het brutogewicht van koffer B bedroeg 12200 gram. De totale hoeveelheid aangetroffen grijskleurige stof is naar het Nederlands Forensisch Instituut gestuurd. [5]
Uit onderzoek van dit instituut is gebleken dat de aangetroffen stof cocaïne bevat en dat het totaalgewicht aan cocaïne in het onderzoeksmateriaal circa 1,87 kilogram bedroeg. [6]
3.4.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de invoer in Nederland van cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken als deze, waar bij de in- of doorreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt dient te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De raadsman is van mening dat dergelijke bijzondere omstandigheden kunnen worden ontleend aan de uitkomsten van het rechtshulpverzoek aan de Ecuadoriaanse autoriteiten. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt daartoe als volgt.
Op verzoek van de verdediging is een rechtshulpverzoek aan de justitiële autoriteiten van Ecuador uitgaan. Uit de antwoorden op het rechtshulpverzoek komt naar voren dat verdachte en zijn bagage op de luchthaven van Quito, Ecuador voor vertrek naar Amsterdam zijn gecontroleerd. Kennelijk zijn hierbij geen verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank merkt op dat hieruit niet geconcludeerd kan worden dat de later aangetroffen cocaïne zich op dat moment niet in de koffers bevond; geconstateerd kan slechts worden dat de drugs toen niet zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat het gewicht van de koffers van verdachte bij aankomst op Schiphol – met een kleine afronding – overeenkomt met het gewicht dat de koffers blijkens de claimtags hadden op het moment van inchecken in Quito. Dat past niet bij een scenario waarbij naderhand pakketten drugs in de koffers zijn gestopt.
Dat de cocaïne buiten medeweten van verdachte op het vliegveld van Quito in zijn bagage terecht zou zijn gekomen, verdraagt zich voorts niet met de professionele wijze waarop de verdovende middelen in de twee koffers waren verstopt, te weten in een in de binnenvoering geplaatst frame, dat met schroeven was vastgezet. Op deze wijze koffers prepareren vergt immers de nodige tijd, vakmanschap en een afgeschermde werkruimte.
Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat er vanuit Zuid-Amerika per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld, met name ook door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en op de hoogte zijn wat zij vervoeren. Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie, zoals de lezing van de verdediging suggereert, de controle over bijna twee kilogram cocaïne uit handen geeft en laat vervoeren door een onwetende reiziger, aangezien dat aanzienlijke risico’s voor de organisatie zou meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de betreffende koffer later niet meer kan worden achterhaald of wanneer de passagier de drugs voortijdig zelf ontdekt. Een dergelijke werkwijze kan voor een organisatie rendabel zijn wanneer de drugs op de plaats van bestemming uit de bagage gehaald worden voordat controle door de douane plaatsvindt. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken.
De rechtbank weegt tot slot mee dat verdachte geen enkele verklaring heeft willen geven voor de aanwezigheid van de cocaïne in zijn bagage. Zwijgen is verdachtes recht, maar geen rechtsregel verzet zich ertegen ook dit aspect een rol te laten spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Nu verdachte er kennelijk voor heeft gekozen om op alle vragen met betrekking tot zijn koffers en het aantreffen van de cocaïne daarin niets te verklaren, kan het, gelet op alle hiervoor vermelde omstandigheden, niet anders dan dat verdachte wist dat er een hoeveelheid cocaïne in zijn koffers aanwezig was. De rechtbank acht op basis van genoemde feiten en omstandigheden dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de invoer van cocaïne in Nederland.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 augustus 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van verdachte/de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank – subsidiair – verzocht om ten gunste van verdachte van de geldende oriëntatiepunten af te wijken in verband met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,87 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 21 augustus 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland als verdachte is geregistreerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2015.
Mr. Demmink en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding gedateerd 21 augustus 2014, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], dossierparagraaf 1.2, pagina 1 en 2.
3.Het proces-verbaal gedateerd 21 augustus 2014, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant], [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant], dossierparagraaf 1.1, pagina 2.
4.Het proces-verbaal van aanhouding gedateerd 21 augustus 2014, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant] an [verbalisant], dossierparagraaf 1.2, pagina 3.
5.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen gedateerd 21 augustus 2014, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant], [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant], dossierparagraaf 1.1.4, pagina 1 t/m 4.
6.Een deskundigenbericht, te weten een rapport “Gewichtsbepaling van drugs”, gedateerd 23 september 2014, opgemaakt door ting. P.H. Walinga van het Nederlands Forensisch Instituut, los document