ECLI:NL:RBNHO:2015:3458

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
15/700315-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof met geweld en wegnemen van een mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een straatroof heeft gepleegd. De verdachte heeft bekend dat hij op 26 maart 2013 in Zaandam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, een mobiele telefoon heeft weggenomen van een willekeurig persoon, waarbij geweld is gebruikt. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij door de verdachte is geschopt, waardoor zij ten val is gekomen en fysieke en psychische schade heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en deels afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700315-14 (P)
Uitspraakdatum: 24 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van maandag 13 april 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Kaapverdië),
volgens eigen opgave postadres [adres],
volgens eigen opgave feitelijk verblijvende op de adressen [adres] en [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kubbinga en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Stolk-Hogeterp, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk HTC, type Desire Z, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] van achteren tegen haar been en/of benen heeft/hebben geschopt en/of haar been en/of benen (met een veegbeweging) hebben weggeschopt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2015;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d.
27 maart 2013 inclusief de daaraan toegevoegde goederenbijlage (dossierpagina 63-66).
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 maart 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, merk HTC, type Desire Z, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer] van achteren tegen haar benen heeft geschopt of haar benen met een veegbeweging heeft weggeschopt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren en een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren bij het niet of niet naar behoren voldoen daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
6.2. Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een beroep gedaan op een tweetal onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om hieraan conform voornoemd artikel het rechtsgevolg van strafvermindering te verbinden en aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van de omstandigheden waaronder hij destijds leefde, maar het vergaat hem nu beter en hij heeft werk. Verdachte heeft dat zonder hulp van de reclassering voor elkaar gekregen. Bovendien heeft verdachte bij de politie meegewerkt en het feit bekend. Een straf zal voorts problemen opleveren voor de verblijfsvergunning van verdachte.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Vormverzuim door onrechtmatige staandehouding
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte volgens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2014 (dossierpagina 209) is staande gehouden naar aanleiding van de herkenning door verbalisant als zijnde een man die gesignaleerd stond. Staandehouding vereist volgens de raadsvrouw een redelijk vermoeden van schuld en kan slechts worden toegepast ten aanzien van een personen die reeds als verdachte is aangemerkt. Echter, uit het proces-verbaal blijkt niet op basis waarvan de herkenning door de verbalisant heeft plaatsgevonden, zodat naar objectieve maatstaven niet kan worden gezegd dat er op dat moment voldoende aanleiding was voor de verbalisanten om tot staandehouding over te gaan. De aanhouding en inverzekeringstelling zijn onrechtmatig en dus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. In het betreffende proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat verbalisant op straat twee manspersonen zag waarvan zij er één herkende als zijnde een man die gesignaleerd stond. Zij had deze man gezien op de regionale briefing van de politie Zaanstreek-Waterland. Hierop zijn verbalisanten de mannen tegemoet gereden en hebben ze ‘staande gehouden’. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het ‘staande houden’ zoals in deze zaak is gerelateerd niet het dwangmiddel ‘staandehouding’ in de zin van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering, maar betreft dit de controlebevoegdheid die de politie heeft in het kader van de naleving van de Wet op de identificatieplicht en de uitvoering van de bevoegdheid bedoeld in artikel 8 lid 1 Politiewet 2012. De uitoefening van deze bevoegdheid was, in het licht van de informatie die gedeeld was op de regionale briefing, redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitoefening van de politietaak. Aldus waren verbalisanten bevoegd om verdachte naar zijn identificatiegegevens te vragen waarna is gebleken dat hij de gesignaleerd staande persoon was.
Vormverzuim ex artikel 126nd Sv
Daarnaast heeft de raadsvrouw het volgende verweer gevoerd. Verdachte is – door middel van een profielfoto uit de politiesystemen – herkend op camerabeelden van de Primark welke op mondelinge vordering van de officier van justitie zijn verstrekt. Ingevolge artikel 126nd lid 4 Sv mag een dergelijke vordering alleen mondeling geschieden indien er sprake is van dringende noodzaak, terwijl uit het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina’s 33 en 34 niet blijkt waaruit die dringende noodzaak bestond, zodat in lijn met het eerste lid van voornoemd artikel een schriftelijke vordering vereist was. Bovendien dient de mondeling gedane vordering ingevolge het vijfde lid van voornoemd artikel binnen drie (3) dagen schriftelijk te worden bevestigd, hetgeen niet is gebeurd. Immers is de mondelinge vordering op 28 maart 2013 gedaan terwijl deze pas op 2 april 2013 schriftelijk is bevestigd. Derhalve is op twee gronden eveneens sprake van onherstelbare vormverzuimen waaraan eveneens ex artikel 359a Sv het rechtsgevolg van strafvermindering dient te worden verbonden, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daaromtrent als volgt.
Nu artikel 126nd lid 1 Sv een vordering van de officier van justitie verlangt voor het verstrekken van bepaalde vastgelegde gegevens, moet in beginsel aan een verzoek van de politie om camerabeelden van een beveiligingscamera in een winkel te bekijken, een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 126nd lid 1 Sv ten grondslag liggen. Ingevolge het vierde lid van dat artikel geldt in spoedeisende gevallen (“bij dringende noodzaak”) echter dat de vordering door de officier van justitie mondeling wordt gegeven. In een zodanig geval wordt de vordering achteraf op schrift gesteld en binnen drie (3) dagen na de mondelinge vordering verstrekt aan degene tot wie de vordering is gericht. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er in het onderhavige geval in het kader van de opsporing wel degelijk een dringende noodzaak om de camerabeelden van de Primark zo spoedig als mogelijk te bekijken. Immers betrof het een straatroof waarbij geweld tegen het slachtoffer is gebruikt, een mobiele telefoon was weggenomen en wisten de daders te ontkomen zonder dat hun identiteit bekend was geworden. Daar komt bij dat de ervaring leert dat camerabeelden vaak snel weer gewist worden dan wel op allerlei andere manieren zoek raken. Aldus heeft de officier van justitie op donderdag 28 maart 2013 terecht mondeling het uitkijken van de beelden kunnen vorderen.
Voorts is gebleken dat de mondelinge vordering van donderdag 28 maart 2013 op dinsdag 2 april 2013 schriftelijk is bevestigd (vordering verstrekking historische gegevens, dossierpagina 39). Nu de periode van drie dagen op de zaterdag voor Pasen eindigde werd deze, conform artikel 1 van de Algemene termijnenwet, verlengd tot de eerstvolgende dag, niet zijnde een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag. In dit geval was dat dinsdag 2 april 2013, nu maandag 1 april 2013 2e Paasdag betrof, zodat de mondeling gedane vordering op tijd schriftelijk is bevestigd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige opsporingsonderzoek geen sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen, zodat verdachte niet in zijn belangen is geschaad en het betoog van de raadsvrouw derhalve niet kan leiden tot strafvermindering als bedoeld in artikel 359a Sv.
Straf
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het reclasseringsadvies betreffende verdachte gedateerd 24 december 2014, opgesteld door [naam], als reclasseringswerker verbonden aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan beroving van een willekeurig persoon op straat, waarbij de mobiele telefoon van het slachtoffer is weggenomen en jegens het slachtoffer fysiek geweld is gebruikt, hetgeen volgens het slachtoffer voor haar fysieke en psychische gevolgen heeft gehad. Immers blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, zoals opgenomen als toelichting bij diens voegingsformulier benadeelde partij, dat zij doordat zij onderuit werd geschopt, hard op haar hoofd en stuitje is gevallen als gevolg waarvan zij haar stuitje kneusde of brak, waardoor zij een week niet kon lopen. Voorts heeft de beroving haar angstig en schrikachtig gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Door aldus te handelen heeft verdachte het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder aangetast. Straatroven zijn ergerlijke feiten, die schade veroorzaken en in het algemeen en bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid tot gevolg hebben en dienen dan ook krachtig te worden bestreden. De rechtbank rekent verdachte daarnaast het gemak waarmee hij tot zijn daad is gekomen, aan. In beginsel past bij dergelijke feiten enkel een gevangenisstraf als sanctie.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte zowel tijdens het vooronderzoek als ter terechtzitting niet heeft laten zien dat hij het laakbare van zijn handelen en de daarmee gepaard gaande gevolgen voor het slachtoffer inziet hetgeen de rechtbank verdachte kwalijk neemt. In dat verband benadrukt de rechtbank dat verdachte het strafbare feit heeft aangeduid als ‘kattenkwaad’.
Daar staat echter het volgende tegenover. Verdachte heeft door zijn directe bekentenis van het feit bij de politie openheid van zaken gegeven en zijn medewerking aan het onderzoek verleend. Verder is verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 19 maart 2015, behoudens een winkeldiefstal in 2013 waarvoor verdachte in 2014 is veroordeeld, niet eerder ter zake van een geweldsdelict veroordeeld. Ook blijkt dat verdachte na het plegen van dit feit niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat verdachte zijn leven aardig op de rit heeft gekregen. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is.
De door de officier van justitie gevorderde straf doet echter onvoldoende recht aan de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan in het bijzonder gelet op de fysieke en emotionele gevolgen voor het slachtoffer, reden waarom de rechtbank een langere voorwaardelijke vrijheidsbeneming zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Tevens is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van benadeelde [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 651,70 met oplegging van de wettelijke rente, de hoofdelijkheidsclausule en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde kosten met betrekking tot de telefoon komen niet voor toewijzing in aanmerking nu deze reeds retour is gegaan naar de benadeelde partij.
7.2. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw van verdachte zich op het standpunt gesteld, dat de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de telefoon dient te worden afgewezen, nu deze al aan de benadeelde is teruggegeven. Zij heeft zich gerefereerd ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld, dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade gesteld noch gebleken is. Immers is er geen verklaring van een psycholoog overgelegd en wordt er slechts naar één, en tevens niet vergelijkbare, uitspraak verwezen.
7.3. Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 856,09 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële en immateriële schade bestaat uit:
- 1. ambulance melding € 79,00;
- 2. ambulance kilometers € 7,32;
- 3. ambulance spoed € 114,06;
- 4. medicijn: Metoclopramide € 26,04;
- 5. medicijn: Tramadol HcL Sandoz € 25,28;
- 6. mobiele telefoon HTC Desire € 204,39;
- 7. immateriële schade € 400,00.
De rechtbank is van oordeel dat slechts de materiële schade onder 1 tot en met 5 tot een bedrag van € 251,70 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3.4. bewezen verklaarde feit. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de mobiele telefoon van de benadeelde op 7 mei 2014 aan haar is geretourneerd, zodat het gevorderde bedrag ad € 204,39 niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.4. bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: straatroof) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op TWEE (2) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door HONDERDTWINTIG (120) DAGEN hechtenis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee (2) uren taakstraf, subsidiair één (1) dag hechtenis, in mindering worden gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 651,70, bestaande uit € 251,70 voor de materiële en € 400,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 651,70, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door dertien (13) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. W. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 24 april 2015.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.