ECLI:NL:RBNHO:2015:3340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4512
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitsluiting van loonaanvulling bij de berekening van het WW-dagloon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die arbeidsongeschikt was geraakt, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en had een aanvulling op zijn WAO-uitkering van zijn werkgever. De rechtbank moest beoordelen of deze aanvulling moest worden meegenomen bij de berekening van het WW-dagloon. Eiser stelde dat de aanvulling, die door de werkgever werd verstrekt en waarover belasting en premies werden betaald, als loon moest worden aangemerkt volgens artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Verweerder, het Uitvoeringsinstituut, stelde echter dat de aanvulling niet tot het loon behoorde zoals gedefinieerd in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen.

Tijdens de zitting op 16 april 2015 werd duidelijk dat de aanvulling bedoeld was om het inkomensverlies van eiser door arbeidsongeschiktheid te compenseren. De rechtbank oordeelde dat de aanvulling niet als loon voor de berekening van het WW-dagloon kon worden aangemerkt, omdat het Dagloonbesluit specifiek bepaalde dat dergelijke aanvullingen buiten beschouwing blijven. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 april 2015, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/4512

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: P. Groenveld),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Knufman)

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 2 juli 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Het dagloon is met dit besluit vastgesteld op € 62,62.
Bij besluit van 22 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eiser is tevens [naam 1] verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser was werkzaam bij [naam 2] (werkgever) als chauffeur voor 35 uur per week. Eiser is arbeidsongeschikt geraakt en heeft vanaf 3 mei 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiser is bij zijn werkgever voor 24 uur per week in dienst gebleven als chauffeur. Hij ontving van zijn werkgever een aanvulling op zijn WAO-uitkering en loon tot 100% van zijn oude - geïndexeerde - loon.
1.2.
Eisers dienstverband is om bedrijfseconomische redenen beëindigd. Aan eiser is vervolgens op zijn verzoek WW verleend. Verweerder heeft het WW-dagloon gebaseerd op het loon dat eiser ontving voor zijn werkzaamheden als chauffeur voor 24 uur per week. De aanvulling die de werkgever aan eiser verstrekte, heeft verweerder buiten beschouwing gelaten.
1.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de aanvulling van de werkgever deel uitmaakt van het WW-dagloon.
2.1.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de aanvulling van de werkgever op het loon bij de berekening van het dagloon meegenomen dient te worden. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat door de werkgever belasting en premie over de aanvulling werd betaald, zodat het als loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) aangemerkt moet worden. Eiser meent dat de aanvulling vergelijkbaar is met een persoonlijke toeslag, die bijvoorbeeld na reorganisatie wordt gegeven om het loon op het oude niveau te houden. Verder heeft eiser aangevoerd dat de aanvulling niet een aanvulling betrof, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, omdat daarin gedoeld wordt op aanvullingen op grond van de CAO, arbeidsovereenkomst of verzekeringen en niet op onverplichte aanvullingen, zoals hier het geval was. Eiser benadrukt in dat verband dat eisers voormalig werkgever de aanvulling uitsluitend uit sociale overwegingen verstrekte, zodat volgens eiser sprake is van een unieke situatie.
2.2.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat los van de vraag of het gaat om een verplichte of onverplichte aanvulling, de aanvulling op grond van artikel 3 van het Dagloonbesluit niet tot het loon behoort dat gebruikt kan worden voor de berekening van het WW-dagloon.
3.1.
Artikel 16 Wfsv, aanhef, onder a, luidt als volgt:
“1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder loon verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Tot het loon behoren niet:
hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat en met uitzondering van toeslagen op grond van de Toeslagenwet;
(…)”
3.2.
Artikel 3 van het Dagloonbesluit luidt - voor zover hier van belang - :
“1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv op de uitkeringen die niet onder loon worden begrepen genoemd in onderdeel a;
(..)”
4.1.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd medegedeeld dat zijn standpunt dat de aanvulling die eiser ontving niet in het WW-dagloon kan worden betrokken, is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Dagloonbesluit. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of sprake is van een aanvulling op de uitkering, als bedoeld in voornoemd artikelonderdeel van het Dagloonbesluit.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvulling was bedoeld om het verschil tussen het inkomen dat eiser zou hebben verdiend indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geworden en zijn inkomen uit arbeid en WAO-uitkering na het intreden van de arbeidsongeschiktheid op te heffen. Gelet op deze uitdrukkelijke bedoeling van de aanvulling kan deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan als een aanvulling op de WAO-uitkering van eiser. Het doel was immers het inkomensverlies dat eiser als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid leed te compenseren door zijn inkomsten op het oude niveau te houden. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de aanvulling geen tegenprestatie vormde voor de werkzaamheden die eiser voor zijn voormalig werkgever verrichtte. Daarvoor ontving hij immers een afzonderlijk bedrag aan loon, berekend naar de 24 uren arbeid die eiser wekelijks voor zijn werkgever verrichtte.
4.3.
Dat artikel 3, eerste lid aanhef en onder b, van het Dagloonbesluit alleen betrekking zou hebben op verplichte aanvullingen of aanspraken, zoals eiser heeft betoogd, kan de rechtbank niet volgen. Uit de tekst daarvan blijkt dat niet en evenmin uit de toelichting daarop. Daarin is immers opgenomen dat aanvullingen van de werkgever buiten beschouwing blijven bij de berekening van het dagloon, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt naar de grondslag van de aanvulling.
4.4.
De omstandigheid dat de aanvulling is beschouwd als loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv en er premies zijn betaald, maakt het vorenstaande ook niet anders. Voor de berekening van het dagloon gelden immers de specifieke regels van het Dagloonbesluit.
4.5.
De beroepsgronden treffen gelet op het voorgaande geen doel.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzitter, en mr. I.J.B. Corbey en mr. S.M. Auwerda, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.