In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting de Faunabescherming en het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland over een ontheffing voor het doden van wilde eenden. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de verweerder om een ontheffing te verlenen voor het afschot van wilde eenden onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde vast dat de verweerder niet had aangetoond dat er in de gebieden van de Wildbeheereenheden (WBE’s) waarvoor de ontheffing was verleend, daadwerkelijk belangrijke schade dreigde aan gewassen door toedoen van wilde eenden. De rechtbank merkte op dat de motivering van de ontheffing niet voldeed aan de vereisten van de Flora- en faunawet, die stelt dat een ontheffing strikt noodzakelijk moet zijn en op een nauwkeurige en treffende motivering moet berusten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de gebreken aan beide besluiten kleven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die afwijken van het verbod op het doden van beschermde diersoorten.