ECLI:NL:RBNHO:2015:3251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
15/872017-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en bewezenverklaring van opzetheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en opzetheling. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 22 oktober 2014 in Haarlem samen met anderen een grote hoeveelheid sieraden en edelstenen had weggenomen bij een juwelier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 26 maart 2015 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte betrokken was bij de inbraak en sprak hem vrij van de primaire beschuldiging.

De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde feit, opzetheling, wel bewezen kon worden. De verdachte had in de periode van 22 oktober 2014 tot en met 12 december 2014 sieraden en edelstenen verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. De rechtbank baseerde deze conclusie op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor van de verdachte en andere relevante documenten.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, maar de rechtbank vond deze eis te hoog en matigde de straf tot vijf maanden gevangenisstraf. De benadeelde partij, de juwelier, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk omdat de primaire beschuldiging niet bewezen was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872017-14 (P)
Uitspraakdatum: 9 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Hulsel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [juwelier] gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2014 tot en met 12 december 2014 te Haarlem, althans in Nederland, sieraden/juwelen en/of edelstenen (te weten onder meer meerdere diamanten, een ring en meerdere topazen) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde sieraden/juwelen en/of edelstenen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte als een van de daders betrokken is geweest bij de inbraak bij juwelier/edelsmederij [juwelier] te Haarlem.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 543-544);
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2014 (dossierpagina 401);
  • het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 december 2014 (dossierpagina’s 424-428).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
subsidiair
hij in de periode van 22 oktober 2014 tot en met 12 december 2014 te Haarlem, sieraden/juwelen en/of edelstenen (te weten meerdere diamanten, een ring en meerdere topazen) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde sieraden/juwelen en/of edelstenen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling door een aantal juwelen en edelstenen en een ring te verwerven en voorhanden te hebben. Deze goederen vertegenwoordigen een zeer aanzienlijke waarde. Verdachte heeft zich bij het plegen van het feit kennelijk slechts laten leiden door de gedachte financieel voordeel te verkrijgen bij verkoop van voornoemde goederen.
De officier van justitie is in de strafeis uitgegaan van eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank. De rechtbank acht deze strafeis te hoog ten opzichte van de straffen die in vergelijkbare gevallen van heling plegen te worden geëist en doorgaans ook opgelegd. De rechtbank zal de op te leggen straf daarom enigszins matigen, ook nu zij daartoe gezien de jeugdige leeftijd van verdachte aanleiding ziet. Een straf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman voorgesteld, is echter niet aan de orde. Het gaat hier immers om een ernstig feit. De door de raadsman overgelegde uitspraken vormen geen aanleiding hier anders over te oordelen, nu de rechtbank de gevallen in deze uitspraken niet vergelijkbaar acht met het onderhavige.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [juwelier] Edelsmeden heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 30.865,59 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het verschil tussen de totale schadepost (inclusief noodreparatiewerkzaamheden alsmede opruimwerkzaamheden uitgevoerd door [juwelier] Edelsmeden) en het totaalbedrag dat de verzekering heeft uitgekeerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het volgende wetsartikel is van toepassing:
416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [juwelier] Edelsmeden niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. B.M.A. Bataille, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 9 april 2015.
Mr. B.M.A. Bataille is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.