ECLI:NL:RBNHO:2015:3250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
15/872119-14, 15/270350-14 (ttz gev) en 15/169685-13 (TUL)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot medeplichtigheid aan diefstal en belediging van een ambtenaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer te Haarlem. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen en belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste betrof een inbraak bij juwelier Edelsmeden in Haarlem op 22 oktober 2014, waarbij een grote hoeveelheid sieraden ter waarde van ongeveer 200.000 euro werd gestolen. De verdachte werd beschuldigd van het op de uitkijk staan tijdens deze inbraak. Het tweede feit betrof de belediging van een ambtenaar op 3 december 2014, waarbij de verdachte beledigende woorden zou hebben geuit tegen een handhaver van de gemeente Haarlem.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de rol van medepleger had vervuld bij de inbraak en dat hij zich schuldig had gemaakt aan de belediging. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van medeverdachten en de camerabeelden in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte niet als uitkijker kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, juwelier Edelsmeden, tot schadevergoeding van € 30.865,59 toegewezen, omdat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 1, werd afgewezen omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat aan deze vordering ten grondslag lag. De rechtbank heeft daarnaast de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 102 dagen, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872119-14, 15/270350-14 (ttz gev) en 15/169685-13 (TUL)
Uitspraakdatum: 9 april 2015
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft de zaak die bij afzonderlijke dagvaarding onder het bovenvermelde parketnummer is aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Hulsel, en hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15/872119-14 (hierna: feit 1)
primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [juwelier] gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen (met een totale waarde van ongeveer 200.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven dader(s) op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [juwelier] gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier] Edelsmeden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte (toen daar) opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en/of de omgeving in de gaten te houden en/of aanwijzingen te geven;
parketnummer 15/270350-14 (hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 3 december 2014 te Haarlem opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (integrale handhaver bij gemeente Haarlem), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar in diens tegenwoordigheid (meermalen) mondeling heeft toegevoegd de woorden “Kut Marokkaan”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak

3.1.
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel nu zij op basis van de inhoud van het strafdossier niet tot de conclusie kan komen dat verdachte zo bewust en nauw samengewerkt heeft met zijn mededader dat zijn rol moet worden gezien als medepleger.
3.2.
Vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat zij niet op grond van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging is gekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd.

4.Bewijs

4.1.
Bewijsbeslissing
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2.
Bewijsmotivering
Door de raadsvrouw is vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde bepleit. Zij heeft daartoe, zoals vervat in haar pleitnotitie, aangevoerd dat op grond van de inhoud van het strafdossier niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte dezelfde persoon is als de op de uitkijk staande persoon die te zien op de camerabeelden in het dossier. Weliswaar is verdachte zes minuten later staande gehouden op de Lange Herenvest, de tijd die het verdachte zou kosten om op de fiets van [juwelier] Edelsmeden naar de Lange Herenvest te rijden is aanmerkelijk korter dan de zes minuten die het dossier suggereert. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] staat daarmee op zichzelf en vormt ook onvoldoende houvast nu deze medeverdachte wisselend heeft verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het verdachte is, die als uitkijker betrokken is geweest bij de inbraak op juwelier/edelsmederij [juwelier] te Haarlem. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. Op de camerabeelden van de inbraak is te zien dat de uitkijker rijdt op een zwart model damesfiets met een extra breed voorrek, een koplamp aan de linkerzijde van het voorwiel en een zeer brede reflexieband op de banden. Verdachte is staande gehouden op een zwart model damesfiets met voornoemde kenmerken.
Bij zijn staandehouding droeg verdachte soortgelijke kleding als de uitkijker. Verdachte droeg een halflange zwartkleurige jas met capuchon, een zwartkleurige joggingbroek die opvallend strak rondom de benen zat en Nike schoenen met rood/roze veters en witte zolen. Hij had de capuchon over het hoofd tijdens het fietsen. Op grond van het onderzoek naar de camerabeelden, zoals vastgelegd in verschillende processen-verbaal stelt de rechtbank vast dat de kleding van verdachte zeer grote overeenkomsten vertoont met de kleding van de uitkijker.
Voorts blijkt uit onderzoek dat de meest logische fietsroute van [juwelier] Edelsmeden naar de Lange Herenvest ongeveer 6 minuten in beslag neemt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de uitkijker blijkens de camerabeelden via de Korte Veerstraat is gereden. Verdachte werd staande gehouden om 03:04 uur. De uitkijker verliet de directe omgeving van [juwelier] Edelsmeden om 2:58 uur. Verdachte is derhalve 6 minuten later op de Lange Herenvest staande gehouden.
Naast de bovenstaande overeenkomsten heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak bij [juwelier] Edelsmeden en op de fiets was. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. [medeverdachte 1] heeft in deze verklaring bekend dat hijzelf als inbreker was betrokken bij de inbraak en een van de twee personen was, die binnen in de winkel zijn geweest. [medeverdachte 1] heeft geen belang of voordeel bij dat deel van de verklaring waarin hij verdachte aanwijst als de uitkijker. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] twijfelt de rechtbank ook overigens niet, nu [medeverdachte 1] ook zogenaamde daderinformatie met de verbalisanten deelt.
Gegeven het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte is geweest die als uitkijker behulpzaam is geweest bij de inbraak bij [juwelier] Edelsmeden en aldus als medeplichtige bij die inbraak moet worden aangemerkt.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
[medeverdachte 1] en meerdere onbekend gebleven daders op 22 oktober 2014 te Haarlem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit juwelier/edelsmederij [juwelier] gelegen aan de [adres 2])
hebbenweggenomen een grote hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, toebehorende aan [juwelier] Edelsmeden, waarbij die [medeverdachte 1] en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft dor middel van braak en inklimming en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan en de omgeving in de gaten te houden en aanwijzingen te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
medeplichtigheid bij diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een inbraak in vereniging bij juwelier/edelsmederij [juwelier] in Haarlem. Verdachte is, terwijl twee mededaders de winkel van [juwelier] binnendrongen en voor ongeveer 200.000 euro aan sieraden en edelstenen hebben weggenomen, deze mededaders opzettelijk behulpzaam geweest door op de uitkijk te staan, de omgeving in de gaten te houden en aanwijzingen aan de mededaders te geven. Het betreft een kennelijk zorgvuldig voorbereide inbraak waarbij de ruiten van de winkel en de vitrines met een moker zijn ingeslagen, waardoor een enorme ravage is veroorzaakt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke inbraak een ernstig feit betreft, dat niet alleen veel materiële schade en leed veroorzaakt bij het slachtoffer, maar ook in zijn algemeenheid zorgt voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de schriftelijke voorlichting van de jeugdreclasseringswerker heer E. de Bruijn, verbonden aan de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, d.d. 25 maart 2015, waarin deze onder meer een het advies heeft gegeven thans slechts een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en geen voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zoals verplicht jeugdreclasseringscontact in het kader van een maatregel hulp en steun. Het is op dit moment niet mogelijk vorm te geven aan begeleiding vanuit de jeugdreclassering, omdat er op dit moment te weinig motivatie en lijdensdruk bij verdachte bestaat om verandering te bewerkstelligen samen met de jeugdreclassering. Ook de Reclassering Nederland heeft aangegeven de begeleiding van verdachte niet te kunnen uitvoeren.
De rechtbank onderschrijft de conclusie en het strafadvies van de reclassering.
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 20 jaar oud.
De rechtbank vindt in de persoon van de verdachte, zoals onder meer in het Rapport schoring/raadkamer van Reclassering Nederland van 20 januari 2015 is uiteengezet, grond om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht).
Gelet op de conclusie van de reclasseringswerker de heer De Bruijn en de houding van verdachte ten opzichte van de jeugdreclassering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank het niet zinvol een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank acht de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen jeugddetentie een passende reactie op het feit zoals begaan, gelet op de mate van betrokkenheid van verdachte bij de inbraak in de winkel van [juwelier] Edelsmeden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van de na te melden duur moet worden opgelegd.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Vordering benadeelde partij [juwelier] Edelsmeden
De benadeelde partij [juwelier] Edelsmeden heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 30.865,59 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit het verschil tussen de totale schadepost (inclusief noodreparatiewerkzaamheden alsmede opruimwerkzaamheden uitgevoerd door [juwelier] Edelsmeden) en het totaalbedrag dat de verzekering heeft uitgekeerd.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4.3. bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4.3. bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplichtigheid bij diefstal in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 250,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 februari 2014 in de zaak met parketnummer 15/169685-13 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf (thans taakstraf) voor de duur van veertig (40) uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee (2) jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder bijzondere voorwaarden. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 17 maart 2014 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 februari 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 48, 77c, 77g, 77i, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
HONDERDTWEE (102) DAGEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[juwelier] Edelsmedengeleden schade tot een bedrag van € 30.865,59, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [juwelier] Edelsmeden, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [juwelier] Edelsmeden de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.865,59, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
ZEVENENVEERTIG (47) DAGENhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/169685-13 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf (thans taakstraf) voor de duur van
VEERTIG (40) UREN, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 14 februari 2014.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M.A. Bataille, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 9 april 2015.
Mr. B.M.A. Bataille is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.