ECLI:NL:RBNHO:2015:3246

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
15/820990-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op luchthaven Schiphol met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 7 oktober 2014 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd aangehouden met een hoeveelheid cocaïne in haar bagage. De verdachte, die afkomstig is uit Suriname, arriveerde met vlucht KL0714 en had in haar rolkoffer diverse zakjes met een witte poederachtige substantie, die later als cocaïne werd geïdentificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat ze de rolkoffer van haar Surinaamse vriend had gekregen en dat ze niet op de inhoud had gelet, wat door haar raadsman werd aangevoerd als bewijs voor het ontbreken van opzet.

De rechtbank verwierp dit bewijsverweer en oordeelde dat de verdachte, gezien haar eerdere veroordelingen voor drugssmokkel en haar kennis van de risico's van het smokkelen van drugs, op zijn minst voorwaardelijk opzet had. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verstandelijke beperking en de invloed van haar omgeving, en achtte haar verminderd toerekeningsvatbaar.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een training. Ook werd een taakstraf van 200 uur opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en de schadelijke gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820990-14
Uitspraakdatum: 13 april 2015
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van opzettelijke invoer.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 7 oktober 2014 komt verdachte met vlucht KL0714 vanuit Suriname op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aan. In verdachte’s rolkoffer blijken zich diverse zakjes met de opdruk ‘CHAO TAI Coconut Cream’ te bevinden. Bij het opensnijden van zo een zakje ruikt de verbalisant een sterke chemische geur en ziet dat het zakje is gevuld met een witte poederachtige substantie. De MMC cocaïnetest geeft een positieve kleurreactie op deze substantie waardoor het vermoeden ontstaat dat de stof cocaïne bevat. Verdachte wordt daarop aangehouden. [2] In totaal worden 10 zakjes met voornoemde opdruk aangetroffen en 11 zakjes met de opdruk ‘Grace coconut milk powder’. Het netto gewicht van de in de zakjes aangetroffen stof bedraagt 2.131,2 gram. Van beide categorieën zakjes wordt een monster naar het Douane Laboratorium Amsterdam gezonden. [3] Aldaar wordt vastgesteld dat de monsters cocaïne bevatten. [4]
3.4. Bespreking van het op het ontbreken van opzet gerichte verweer
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat zij dient te worden vrijgesproken van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van de drugs. Verdachte had vier maanden een relatie met een Surinaamse man, [betrokkene]. Ze was verliefd op hem en heeft hem opgezocht in Suriname. Voordat zij van Zanderij vertrok naar Nederland heeft hij haar rolkoffer meegenomen en daar spullen in gedaan voor zijn zus. Ze vertrouwde [betrokkene] en heeft er niet aan gedacht de spullen te controleren. Verdachte heeft een laag IQ, daardoor kan niet gesproken worden van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans. Derhalve is er geen sprake van opzet, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hieromtrent als volgt.
In zaken als deze, waar bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is, tenzij op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die passagier niet met de inhoud van de bagage bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. Van dergelijke feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er veelvuldig per vliegtuig cocaïne wordt gesmokkeld vanuit Suriname naar Europa. Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee ook verklaard dat te weten. Met betrekking tot de in haar bagage aangetroffen zakjes, heeft zij in het van haar afgenomen verhoor verklaard dat zij de spullen voor het nichtje van [betrokkene] moest meenemen, dat ze haar rolkoffer aan [betrokkene] moest afgeven op Zanderij en dat ze het nummer van [betrokkene] moest wissen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze de spullen voor [betrokkene]’s zus moest meenemen en het nummer van [betrokkene] nooit heeft gehad. Aan deze opvallende inconsistentie kent de rechtbank betekenis toe aangaande het bewustzijn waarmee verdachte heeft gehandeld.
Onder de omstandigheden die zich voordeden had verdachte onderzoek naar de zakjes moeten doen, te meer nu zij twee keer eerder is veroordeeld voor het smokkelen van drugs en ter zake van de laatste van die twee veroordelingen zelfs nog in de proeftijd liep. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door na te laten onderzoek te verrichten, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij drugs vervoerde vanuit Suriname naar Nederland. De rechtbank acht dan ook voorwaardelijk opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de handbagage aangetroffen cocaïne bewezen.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 7 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport genoemd. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van een taakstraf van 240 uren gevorderd.
6.2. Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, pleit de raadsman voor een straf waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan het thans ondergane voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk deel waaraan de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport genoemd, worden verbonden met daarnaast een taakstraf. Voor het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zou volgens de raadsman, gezien het reclasseringsrapport en de psychologische rapportage, aansluiting gezocht moeten worden bij de schuldvariant.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 17 december 2014, het psychologische rapport van [psycholoog] met assistentie van [psycholoog 2] d.d. 5 februari 2015 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim twee kilo cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Uit voornoemd reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte kampt met een verstandelijke beperking en analfabeet is. Ze is beïnvloedbaar, naïef en lijkt onvoldoende in staat risicovol gedrag te herkennen of te vermijden.
In het omtrent verdachte uitgebrachte psychologische rapport komt de deskundige tot het oordeel dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, in de vorm van een dysthyme stoornis, alsook van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens bestonden ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit. Op grond van de licht verstandelijke beperking die er toe leidt dat verdachte minder weerbaar is, een beperkter zicht heeft op sociale situaties en zaken minder goed kan inschatten, wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde conclusies en maakt deze tot de hare.
Ook ziet de rechtbank grond gelegen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting naar voren gebracht, de door de officier van justitie geëiste straf nog enigszins te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland en ASVZ en het volgen van de CoVaPlus-training noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar met het oog op gedragsverandering geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet de verdachte zich melden bij de reclassering wanneer zij daarvoor wordt uitgenodigd. Hierna moet zij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht;
- zich zal melden bij ASVZ (een organisatie voor zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke beperking), opdat de begeleiding die zij reeds genoot, opnieuw kan worden gestart;
- de CoVaPlus-training zal volgen.
De reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 200 (tweehonderd) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. J. Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2015.
Mr. J. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 oktober 2014, dossierparagraaf 1.1.
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 oktober 2014, dossierparagraaf 1.1.4.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d. 10 oktober 2014 (kenmerk: 12663 X 14), los opgenomen in het strafdossier.