ECLI:NL:RBNHO:2015:3245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
15/820021-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met verweer van psychische overmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 8 januari 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet vrijwillig heeft gehandeld, maar onder druk van ernstige bedreigingen aan haar adres en dat van haar kinderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over deze bedreigingen niet aannemelijk is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Bij de beslissing over de sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder verplichte medewerking aan reclassering en toeleiding naar een begeleid wonen instelling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820021-15
Uitspraakdatum: 13 april 2015
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, locatie Ter Peel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en haar raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 januari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 januari 2015, dossierpagina’s 1-4;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 januari 2015, dossierpagina’s 43-46;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 januari 2015, zaaknummer 2015.01.12.022 (aanvraag 001), los opgenomen in het strafdossier.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 8 januari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten volgen nu verdachte niet vrijwillig heeft gehandeld, maar onder de druk van ernstige bedreigingen met de dood van haarzelf maar ook van haar kinderen. Deze bedreigingen waren bijzonder ernstig en reëel gezien het feit dat haar halfbroer [naam] was vermoord in het kader van een golf druggerelateerde liquidaties en het afgedwongen transport was bedoeld om de nog openstaande schuld van [halfbroer] te vereffenen. Ook de persoonlijkheid van verdachte maakt dat zij extra gevoelig was voor de stress en angst die de bedreigingen met zich meebrachten. Om de genoemde redenen kon redelijkerwijs niet van verdachte worden gevergd dat zij weerstand bood tegen de druk die de bedreigingen opleverden, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte onder de beweerde psychische druk heeft gestaan waardoor redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden dat zij anders zou handelen dan zij thans heeft gedaan. De feitelijke onderbouwing van dat standpunt is ondeugdelijk. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij niet wist dat haar halfbroer in de drugswereld zat, maar bij de Koninklijke Marechaussee heeft zij – juist bij gelegenheid van het nadere verhoor dat op haar verzoek werd afgenomen – verklaard dat haar halfbroer haar een keer heeft gevraagd om drugs te smokkelen. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat haar halfbroer in september/oktober 2014 is vermoord, terwijl uit het ter staving van haar beweringen overgelegde krantenartikel blijkt dat een zekere [naam] in maart 2014 is doodgeschoten. Ook kon zij niet vertellen hoe de achternaam van haar halfbroer luidt. Verdachte heeft ook geen details over de bedreiging gegeven. Haar verhaal is behalve niet verifieerbaar ook niet gemakkelijk invoelbaar. Verdachte verklaart immers pas na zo’n drie weken over de bedreigingen, terwijl door die verklaring geen verandering kan ontstaan in de situatie die de angst heeft teweeggebracht. Een en ander maakt de verklaring van verdachte hoogst onaannemelijk en daardoor ongeloofwaardig. Het beroep van verdachte op psychische overmacht kan dan ook niet slagen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals in het uitgebrachte reclasseringsrapport genoemd.
6.2. Standpunt van de verdediging
Wanneer de rechtbank het beroep op psychische overmacht niet zou honoreren, pleit de raadsman voor een grotendeels voorwaardelijke straf met een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport genoemd en daarnaast oplegging van een werkstraf.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 3.500 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd. Opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit, zal daaraan een proeftijd worden verbonden van drie jaar.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland alsmede verplichte medewerking aan toeleiding naar Exodus of een soortgelijke vorm van begeleid wonen noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich binnen vijf dagen na haar invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op de [adres] te Roermond, telefoonnummer [telefoonnummer], en zich daarna zo frequent en zolang meldt als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- medewerking verleent aan toeleiding naar Exodus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, daar verblijft en zich houdt aan het in overleg met de reclassering opgestelde (dag-)programma, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. J. Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2015.
Mr. J. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.