ECLI:NL:RBNHO:2015:3244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
15/821340-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bewezenverklaring en strafoplegging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 28 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder het proces-verbaal van aanhouding en een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, terwijl de verdediging heeft gepleit voor een straf van maximaal 18 maanden. De rechtbank heeft echter besloten om een gevangenisstraf van 20 maanden op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals schulden en het verlies van zijn baan.

Daarnaast heeft de rechtbank de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 300 bevolen, aangezien dit bedrag is gebruikt bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij mr. J. Italianer buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821340-14
Uitspraakdatum: 13 april 2015
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 28 december 2014, dossierpagina’s 1-4;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 december 2014, dossierpagina’s 36-39;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 januari 2015, zaaknummer 2015.01.06.106 (aanvraag 001), los opgenomen in het strafdossier.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 december 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van het voorarrest en de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 300.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een straf van maximaal 18 maanden op te leggen. Verdachte heeft schulden en is zijn baan kwijtgeraakt. Wanneer de rechtbank daartoe geen aanleiding ziet, verzoekt de raadsman een straf van ten hoogste 21 maanden op te leggen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.4. Hoofdstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 1.900 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.5. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 300, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dit aan verdachte toebehorende geld is begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
14) Geld 6x 50 euro.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. J. Italianer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2015.
Mr. J. Italianer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.