ECLI:NL:RBNHO:2015:3220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
C-15-214769 - HA ZA 14-270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opzegging van een langdurige distributieovereenkomst tussen kledingzaak en distributeur

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap B.V. Boetiek De Saint, eiseres, en de besloten vennootschap HUGO BOSS Benelux B.V., gedaagde, over de opzegging van een dertig jaar bestaande distributieovereenkomst. De Saint, die een herenmodewinkel exploiteert, vordert dat Hugo Boss niet gerechtigd is om de overeenkomst eenzijdig op te zeggen zonder schadeloosstelling. De rechtbank overweegt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat opzegging alleen mogelijk is bij voldoende zwaarwegende gronden. De rechtbank concludeert echter dat Hugo Boss de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, zonder dat daarvoor een zwaarwegende grond vereist was. De Saint heeft onvoldoende aangetoond dat zij financieel afhankelijk is van de distributieovereenkomst en dat de opzegging haar schade heeft berokkend. De vorderingen van De Saint worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van Hugo Boss, die op € 7.829,00 worden begroot. Het vonnis is gewezen op 15 april 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/214769 / HA ZA 14-270
Vonnis van 15 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. BOETIEK DE SAINT,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. V.C. Dekker te ‘s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUGO BOSS BENELUX B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen zullen hierna De Saint en Hugo Boss genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 september 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Saint exploiteert een herenmodewinkel onder de naam The Saint Suit Company welke winkel is gevestigd in het centrum van Leiden. Sinds 1970 verkoopt De Saint (voornamelijk) herenkleding, casual- en businesskleding, in het luxere segment. Bestuurder en enig aandeelhouder van De Saint is [A.] (hierna: [A.]).
2.2.
Hugo Boss is een dochteronderneming van Hugo Boss A.G. Laatst genoemde onderneming is eigenaar van het kledingmerk Hugo Boss en daarvan afgeleide merken. Hugo Boss Benelux B.V. draagt zorg voor de distributie van Hugo Boss kleding in de Benelux.
2.3.
Tussen De Saint en Hugo Boss bestaat sinds dertig jaar een distributieovereenkomst die kwalificeert als duurovereenkomst. In de duurovereenkomst is niets geregeld met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst. Op basis van deze overeenkomst heeft De Saint het recht kleding van Hugo Boss te verkopen en levert Hugo Boss kleding aan De Saint. De Saint is een zogenaamde ‘wholesale’ winkel waarin naast kleding van Hugo Boss ook kleding van andere merken wordt verkocht.
2.4.
In een brief van 12 juli 2013 schrijft Hugo Boss aan De Saint dat zich in het management van Hugo Boss een personele wijziging heeft voorgedaan. Daarnaast is De Saint in de zomer van 2013 te kennen gegeven dat bij Hugo Boss een strategiewijziging op handen was. Het nieuwe management van Hugo Boss heeft de distributiestrategie gewijzigd. Onderdeel van deze wijziging is onder meer het reorganiseren van het dealernetwerk. Gevolg daarvan is dat Hugo Boss het aantal verkooppunten dat kleding van meerdere merken verkoopt wil terugbrengen.
2.5.
Op 4 september 2013 heeft [A.] een intentieovereenkomst gesloten met [B.]. Met deze intentieovereenkomst hebben [A.] en [B.] vastgelegd dat zij op 15 augustus 2013 overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van The Saint Suits Company aan [B.] per 1 januari 2015 tegen een koopprijs van € 200.000,- voor de aanwezige goodwill. [A.] en [B.] zijn de overeenkomst aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat er op 1 januari 2015 geen substantiële wijzigingen zijn opgetreden in de exploitatiemogelijkheden van de winkel sinds 15 augustus 2013, waaronder onder meer wordt begrepen: de werknemerssituatie, kledingmerken, licenties, vestiging en huur.
2.6.
Op 11 december 2013 hebben [C.] en [D.] namens Hugo Boss een bezoek gebracht aan De Saint. Bij die gelegenheid hebben zij [A.] medegedeeld dat Hugo Boss in verband met de strategiewijzing de distributieovereenkomst met De Saint opzegt per 31 december 2015. Gevolg van deze opzegging is dat De Saint pre-orders kan plaatsen bij Hugo Boss voor de najaars- en wintercollectie 2015, tot en met 31 december 2015 stock orders kan plaatsen en tot 2016 de aanwezige voorraad Hugo Boss kleding kan verkopen. De Saint heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en heeft voor de najaars- en wintercollectie 2015 geen pre-orders geplaatst.
2.7.
Hugo Boss heeft de distributierelatie met 123 verkooppunten opgezegd.
2.8.
[B.] heeft van de koop van de winkel afgezien.

3.Het geschil

3.1.
De Saint vordert
‘bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
een verklaring voor recht af te geven inhoudende dat Hugo Boss niet gerechtigd is om de duurovereenkomst tussen partijen eenzijdig op te zeggen zonder The Saint daarbij schadeloos te stellen;
primair:
II.
Hugo Boss te veroordelen tot nakoming en voortzetting voor onbepaalde tijd van de tussen partijen gesloten duurovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag – een ingegane voor een gehele gerekend – voor iedere dag dat Hugo Boss hierin nalatig is na de betekening van het in deze te wijzen vonnis;
subsidiair:
III.
Hugo Boss te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ad € 200.000,00, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie juist te achten bedrag, ter zake de door The Saint geleden en te lijden schade als gevolg van een eenzijdige opzegging van de onderhavige duurovereenkomst door Hugo Boss;
meer subsidiair:
IV.
Hugo Boss te veroordelen om een opzegtermijn van twee jaar in acht te nemen te rekenen vanaf de dag der dagvaarding, ter zake de onderhavige duurovereenkomst, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag – een ingegane voor een gehele gerekend – voor iedere dag dat Hugo Boss hierin nalatig is na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
primair en subsidiair:
V.
Hugo Boss te veroordelen in de kosten van deze procedure, kosten rechtens’
3.2.
De Saint legt aan haar vorderingen ten grondslag dat in de specifieke omstandigheden van het geval de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat Hugo Boss alleen op grond van zwaarwegende redenen tot eenzijdige opzegging van de overeenkomst over kon gaan. Nu enerzijds die zwaarwegende redenen aan de zijde van Hugo Boss ontbreken, terwijl anderzijds De Saint door de opzegging in haar voortbestaan wordt bedreigd, is Hugo Boss gehouden de distributieovereenkomst voort te zetten dan wel de uit de opzegging voortvloeiende schade van De Saint te vergoeden en een opzegtermijn van twee jaar te hanteren.
3.3.
Hugo Boss voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat hun relatie moet worden aangemerkt als een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijke overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud van de overeenkomst en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals in deze zaak, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Uit dezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854).
4.2.
De Saint heeft gesteld dat de omstandigheden van deze zaak maken dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat Hugo Boss voor de opzegging van de overeenkomst een zwaarwegende grond nodig had. Ter onderbouwing van die stelling heeft De Saint aangevoerd dat de relatie tussen partijen al dertig jaar bestaat en dat zij door de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss in haar voortbestaan wordt bedreigd nu haar omzet in belangrijke mate afhangt van de verkoop van kleding van Hugo Boss terwijl het voor De Saint niet mogelijk is om Hugo Boss te vervangen door een ander merk. Gevolg daarvan is dat De Saint afhankelijk is van Hugo Boss. Daar komt bij dat De Saint recent investeringen heeft gedaan ten behoeve van haar winkel om aan de eisen die Hugo Boss aan winkels die haar kleding verkopen stelt, te voldoen. Ten slotte stelt De Saint dat zij schade lijdt ten gevolge van de opzegging door Hugo Boss nu de potentiële koper van de winkel om die reden is afgehaakt.
4.3.
Nog daargelaten dat een grote mate van afhankelijkheid van een bestaande commerciële relatie op zichzelf niet zonder meer meebrengt dat een zwaarwegende grond voor de opzegging van die relatie aanwezig moet zijn, heeft De Saint naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in aanzienlijke mate financieel afhankelijk is van de distributieovereenkomst met Hugo Boss. Indien al sprake zou zijn van een grote afhankelijkheid van Hugo Boss aan de zijde van De Saint dan is deze afhankelijkheid niet, althans niet enkel, door de overeenkomst met Hugo Boss in het leven geroepen. De rechtbank overweegt dat op zichzelf niet in geschil is dat De Saint haar omzet in aanzienlijke mate haalt uit de verkoop van kleding van Hugo Boss. Echter, uit de door De Saint overgelegde cijfers komt naar voren dat zij ten minste een even groot deel van haar omzet uit de verkoop van kleding van andere merken haalt. Dit deel van de omzet zal door de opzegging van de distributieovereenkomst met Hugo Boss niet wegvallen. Ter comparitie van partijen is gebleken dat De Saint sinds het moment dat Hugo Boss de distributieovereenkomst opzegde geen enkele moeite heeft gedaan om met een andere partij in zee te gaan. Nu Hugo Boss een opzegtermijn van twee jaar heeft aangehouden, had De Saint deze periode kunnen en moeten gebruiken om een reëel alternatief voor Hugo Boss te zoeken. Door dit na te laten heeft De Saint de door haar gestelde afhankelijkheid van Hugo Boss zelf in stand gehouden. Daarnaast heeft De Saint onvoldoende gemotiveerd dat voor haar geen reëel alternatief voor de kleding van Hugo Boss voorhanden is. In het licht van de gemotiveerde betwisting van die stelling door Hugo Boss had het op de weg van De Saint gelegen haar stelling dienaangaande voldoende te onderbouwen. Dit heeft De Saint echter nagelaten zodat deze stelling als onvoldoende gemotiveerd terzijde moet worden geschoven.
4.4.
Met betrekking tot de stelling van De Saint dat zij in de afgelopen periode investeringen heeft gedaan wordt door De Saint kennelijk gedoeld op de veronderstelde investering in de winkel van € 85.000,- in 2012. In de eerste plaats heeft te gelden dat – nu Hugo Boss bij gebrek aan wetenschap heeft betwist dat deze investering is gedaan – het op de weg van De Saint lag voldoende te onderbouwen dat deze investering is gedaan. Die onderbouwing is evenwel niet gegeven. Voorts stelt Hugo Boss zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat als al sprake is van een investering, deze investering relatie-specifiek is geweest en dat het hier niet gaat om een investering die de algemene bedrijfsvoering van het winkelpand ten goede is gekomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ter comparitie is gebleken dat deze investering onder meer betrekking heeft op een nieuwe airconditioning in de winkel. Daar komt bij dat Hugo Boss onbetwist heeft aangevoerd dat tussen het moment van de investering en het moment waarop de distributieovereenkomst eindigt, zoveel tijd zit dat de investering ruimschoots zal zijn terugverdiend. In dit verband heeft Hugo Boss gewezen op de brutowinst van De Saint over de jaren 2012 en 2013 die een veelvoud van de beweerdelijke investering is. Bovendien heeft De Saint, gelet op de gemotiveerde betwisting, haar stelling dat de aanpassingen aan de winkel een verplichting was vanuit Hugo Boss onvoldoende gemotiveerd, zodat ook die stelling wordt gepasseerd.
4.5.
Uit de stellingen van De Saint volgt dat zij Hugo Boss onder meer verwijt dat zij De Saint in 2012 voorafgaande aan de investeringen niet heeft gewaarschuwd in verband met het eind 2013 genomen besluit tot wijziging van haar distributiebeleid, zodat De Saint had kunnen afzien van de investeringen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft De Saint aangevoerd dat het niet anders kan dan dat Hugo Boss reeds in 2012 op de hoogte was van het feit dat zij haar distributiebeleid zou gaan wijzigen. De Saint kan in deze stelling niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat Hugo Boss in 2012 op de hoogte was van de investeringen van De Saint, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe Hugo Boss reeds in 2012 had moeten waarschuwen voor een beleidswijziging waartoe in de loop van 2013 is besloten. De Saint stelt weliswaar dat een dergelijke beslissing niet over één nacht ijs wordt genomen, doch zij onderbouwt in het geheel niet op grond waarvan reeds toen al voor Hugo Boss duidelijk moet zijn geweest dat de distributieovereenkomst met De Saint zou worden opgezegd.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Hugo Boss de distributieovereenkomst rechtsgeldig, zonder dat daartoe een zwaarwegende grond was vereist, heeft kunnen opzeggen. De vraag of het gewijzigde distributiebeleid een zwaarwegende grond vormt, behoeft derhalve geen beantwoording meer. Dat de distributieovereenkomst tussen partijen gedurende 30 jaar heeft bestaan, maakt het vorenstaande niet anders. Immers ook een langdurige relatie is in beginsel opzegbaar. De vorderingen van De Saint onder I en II zullen daarom worden afgewezen.
4.7.
Onder III vordert De Saint (subsidiair) vergoeding van de door haar ten gevolge van de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss geleden schade. De Saint stelt dat zij € 200.000,- schade heeft geleden nu [A.] namens De Saint dit bedrag aan goodwill is overeengekomen met de potentiële koper van De Saint, maar de koop door de opzegging van de overeenkomst door Hugo Boss geen doorgang heeft gevonden.. Door de opzegging is De Saint haar waarde c.q. goodwill verloren, aldus De Saint.
4.8.
Hugo Boss heeft in de eerste plaats aangevoerd dat niet is gebleken dat het niet doorgaan van de verkoop van de onderneming het gevolg is van de opzegging van de distributieovereenkomst. Daarnaast heeft Hugo Boss de hoogte van de schade betwist. Naar het oordeel van de rechtbank komt ook dit onderdeel van de vordering van De Saint niet voor toewijzing in aanmerking. Met Hugo Boss is de rechtbank van oordeel dat De Saint onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de opzegging van de distributieovereenkomst schade heeft geleden, laat staan in de door haar gestelde omvang. In dit verband heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat Hugo Boss een opzegtermijn van twee jaren in acht heeft genomen. De Saint heeft echter afgezien van het plaatsen van pre-orders voor de najaars-en wintercollectie 2015. Dit valt niet te rijmen met de stelling van De Saint dat het wegvallen van Hugo Boss leidt tot het verlies van haar waarde c.q. goodwill. Daarbij komt dat niet is gebleken dat het niet doorgaan van de verkoop van de onderneming het gevolg is van de opzegging van de distributieovereenkomst door Hugo Boss. Voorts is niet duidelijk geworden welke gegevens ten grondslag hebben gelegen aan de berekening van de waarde van de goodwill van de onderneming. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet te begrijpen dat door de opzegging van Hugo Boss de goodwill van de onderneming van € 200.000,- tot nul euro zou zijn gereduceerd.
De vordering onder III zal worden afgewezen.
4.9.
Ten slotte vordert De Saint onder IV Hugo Boss te veroordelen om een opzegtermijn van twee jaar gerekend vanaf de datum van de dagvaarding in acht te nemen. Aan deze vordering lijkt De Saint ten grondslag te leggen dat – als Hugo Boss terecht zou hebben opgezegd – een opzegtermijn van twee jaar in acht dient te worden genomen. Gebleken is dat Hugo Boss vanaf het moment dat zij de overeenkomst in december 2013 opzegde De Saint een termijn van twee jaar heeft gegund teneinde de relatie af te bouwen en met een andere partij in zee te gaan. In dat licht bezien ontbreekt een belang aan de zijde van De Saint bij deze vordering; Hugo Boss heeft de verlangde termijn van twee jaar gegeven. Nu De Saint niet heeft toegelicht om welke reden de – qua duur kennelijk redelijk geachte – opzegtermijn, eerst vanaf de datum van de dagvaarding een aanvang zou nemen, zal dit onderdeel van de vordering eveneens als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Overigens stelt De Saint in haar dagvaarding zelf dat zij niet gebaat is bij enige opzegtermijn. Ook in dat licht bezien is deze vordering van De Saint onbegrijpelijk.
4.10.
De Saint zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hugo Boss worden begroot op:
- griffierecht € 3.829,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.829,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt De Saint in de proceskosten, aan de zijde van Hugo Boss tot op heden begroot op € 7.829,00,
5.3.
veroordeelt De Saint in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Saint niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. K. van Dijk en mr. J.H. Duyvensz en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1285