ECLI:NL:RBNHO:2015:3211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
15/810232-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met verwerping van verweer noodweerexces

Op 9 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 19 mei 2014 in Beverwijk, waar de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], in een woordenwisseling verwikkeld raakten. Tijdens deze confrontatie viel de verdachte het slachtoffer aan terwijl deze op de grond lag, door hem meermalen met de vuist te stompen en met de voet te schoppen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, en sprak hem daarom vrij van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gezien de aard en de ernst van het geweld dat de verdachte had gebruikt.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer, omdat de verdachte een fysiek overwicht had en zijn reactie op de situatie disproportioneel was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een mogelijke verstandelijke beperking en de impact van zijn gedrag op de samenleving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810232-14 (P)
Uitspraakdatum: 9 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Steen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.F. Jagtenberg, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 mei 2014 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- ( meermalen) met kracht met de vuist in/tegen het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan hij ten val kwam en/of
- ( terwijl hij op de grond lag) (meermalen) met kracht met de vuist in/tegen het gezicht en/of lichaam heeft gestompt en/of
- ( terwijl hij op de grond lag) (meermalen) met kracht met de (geschoeide) voet tegen het lichaam en/of hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 mei 2014 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( meermalen) met kracht met de vuist in/tegen het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan hij ten val kwam en/of
- ( terwijl hij op de grond lag) (meermalen) met kracht met de vuist in/tegen het gezicht en/of lichaam heeft gestompt en/of
- ( terwijl hij op de grond lag) (meermalen) met kracht met de (geschoeide) voet tegen het lichaam en/of hoofd heeft geschopt, , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegdeAnders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij niet bewezen acht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer], zodat verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 19 mei 2014 omstreeks 16:00 uur komt [slachtoffer] de hem bekende verdachte tegen in de Breestraat in Beverwijk. Ze liepen naar een straat vlakbij. [2] Naar aanleiding van een woordenwisseling wordt verdachte boos. Op enig moment pakken [slachtoffer] en verdachte elkaar vast. [slachtoffer] en verdachte vallen op de grond. Verdachte komt daarbij boven op [slachtoffer] terecht. Terwijl [slachtoffer] op de grond ligt stompt verdachte [slachtoffer] vervolgens meermalen met kracht met de vuisten tegen het hoofd en schopt hij [slachtoffer] meermalen met de geschoeide voet. [3] [slachtoffer] wordt meermalen geraakt op zijn hoofd. [4] Getuige [getuige 1] ziet dat verdachte ‘helemaal los gaat’ en [slachtoffer] bleef slaan in het gezicht. [5] Getuige [getuige 2] ziet verdachte [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam schoppen. [6]
Omstreeks 16.27 uur zijn verbalisanten ter plaatse en zien [slachtoffer] op de grond liggen. Hij heeft bloed rond zijn mond en neusgaten. [slachtoffer] is buiten kennis en wordt per ambulance met spoed naar het ziekenhuis gebracht. [7] [slachtoffer] bleek onder meer een hersenkneuzing met lokale bloeding en een neusfractuur te hebben [8] .
3.4.
Bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Zij heeft daartoe, zoals vervat in haar pleitnotitie, aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer].
De rechtbank verwerpt dit verweer en is van oordeel dat het handelen van verdachte zoals hierboven omschreven naar zijn aard en ook gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, moet worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op (voltooiing van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit het opzet daarop kan worden afgeleid. Dat de ernst van het uiteindelijke letsel van het slachtoffer – naar het zich laat aanzien – relatief is meegevallen, maakt dat niet anders.
Op grond van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen moet worden geacht.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 mei 2014 te Beverwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- terwijl hij op de grond lag meermalen met kracht met de vuist in/tegen het gezicht en lichaam heeft gestompt en
- terwijl hij op de grond lag meermalen met kracht met de geschoeide voet tegen het lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het feit

4.1.
Bespreking van het ter zake gevoerde verweer
De raadsvrouw heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat op het moment van het stompen en trappen tegen het slachtoffer door verdachte, sprake was van een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door het slachtoffer, waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Derhalve is sprake geweest van noodweer, aldus de raadsvrouw en dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken, waarbij verdachte een voortdurend fysiek en feitelijk overwicht ten opzichte van slachtoffer heeft gehad, geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was. Immers, nadat verdachte en [slachtoffer] elkaar ruziënd vastpakten, kwamen zij beiden ten val en is verdachte op het slachtoffer terecht gekomen en is direct begonnen met het stompen en schoppen van [slachtoffer]. Dat [slachtoffer] daarbij in de hand heeft gebeten van verdachte hetgeen voor verdachte aanleiding was om te blijven slaan en stompen, kan verdachte niet baten aangezien het door verdachte uitgeoefende geweld geen geëigende reactie mag zijn. Immers, de door verdachte gekozen oplossing, met kracht stompen tegen het hoofd en schoppen tegen het lichaam van het slachtoffer, is volstrekt disproportioneel te noemen. Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep op noodweer verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
4.2.
Kwalificatie van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

5.Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft (subsidiair) aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces. Het handelen van verdachte is het directe gevolg van de hevige gemoedsbeweging die bij verdachte ontstond nadat hij zich in het nauw gedreven voelde. Door de angst die de verdachte als gevolg daarvan beving, heeft hij bij zijn verdediging naar een te zwaar middel gegrepen, aldus de raadsvrouw.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is een situatie van noodweer niet aannemelijk geworden zodat van enig exces geen sprake kan zijn. De rechtbank verwerpt het subsidiaire verweer dan ook.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft meegedeeld dat hij in de persoon van de verdachte geen aanleiding ziet om te vorderen dat het jeugdsanctierecht zal worden toegepast. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) dagen, een taakstraf voor de duur van honderdtachtig (180) uren subsidiair negentig (90) dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren met een proeftijd van twee (2) jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht.
6.2.
Oordeel van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door het slachtoffer op straat meerdere malen met kracht te stompen tegen het hoofd en te schoppen tegen het lichaam. Hoewel het letsel beperkt is gebleven had dit veel ernstiger, en blijvend, kunnen zijn. Aldus handelend heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts brengt het handelen van verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg, nu de geweldpleging heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten die in het kader van deze strafzaak door de Reclassering en door een (neuro)psycholoog zijn opgesteld over de persoon van verdachte. Dit betreffen de volgende rapporten:
- het beknopt reclasseringsrapport d.d. 6 juni 2014, opgesteld door dhr. J.H. Kooij;
- het neuropsychologisch onderzoek pro justitia d.d. 4 september 2014, opgesteld door drs. R. Brandsma, (neuro)psycholoog;
- het reclasseringsadvies t.b.v. de rechtszitting d.d. 31 oktober 2014 opgesteld door mw. S. Zuiderwijk.
Voornoemd beknopt reclasseringsrapport houdt onder meer het volgende in. Uit de bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkene blijken een groot aantal probleemgebieden. Er is mogelijk sprake van een verstandelijke beperking. Betrokkene oogt niet volgens zijn kalenderleeftijd en wekt bij de rapporteur de indruk een ‘onrijpe persoonlijkheid’ te hebben. Hij lijkt zich volledig over te geven aan zijn emoties en lijkt niet (goed) in staat te zijn om hier controle over te houden. Een specifiek agressieregulatieprobleem lijkt niet het geval te zijn.
Het voornoemd neuropsychologisch onderzoek houdt onder meer het volgende in. Het onderzoek is niet volledig geweest. Uit het onderzoek kan wel worden geconcludeerd dat bij betrokkene sprake te zijn van een licht verstandelijke beperking (lichte zwakzinnigheid, intelligentieniveau van rond de 52). Deels passend bij deze intellectuele handicap zijn er beperkingen in de emotie- en gedragssturende functies dat tezamen maakt dat betrokkene zijn gevoelens niet goed kan reguleren en zijn gedragsimpulsen niet goed onder controle kan houden. Op basis van het onderzoek concludeert de psycholoog dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Betrokkene is afhankelijk van zijn omgeving en wordt niet geacht zelfstandig te kunnen wonen, de psycholoog adviseert daarom zo mogelijk een begeleid woon/werktraject.
De rechtbank neemt de conclusie over van de psycholoog dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid.
Uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies volgt tenslotte dat het gebrek aan huisvesting en dagbesteding, de problematische gezinssituatie, het alcoholgebruik alsook het emotioneel welzijn en het gedrag van betrokkene risicofactoren zijn. Mede ten gevolge van zijn verstandelijke beperking heeft betrokkene structurele tekorten in zijn gevoels- en gedragsregulatie. Zijn probleemoplossende vermogens zijn beperkt en hij is geneigd fysiek agressief te reageren. Geadviseerd wordt, gelet op de persoon van de verdachte, gebruikmakend van het wegingskader ASR en de verkregen dossierinformatie, het jeugdstrafrecht toe te passen en de meldplicht te laten uitvoeren door reclassering.
De rechtbank overweegt dat er voor de toepassing van het jeugdstrafrecht op een adolescent onder meer gekeken wordt naar de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden zoals verwoord in de rapportages en wat ter zitting over verdachte naar voren is gekomen aanleiding bestaat bij de straftoemeting met toepassing van het adolescentenstrafrecht af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Op grond hiervan en mede gelet op de voor verdachte op te leggen strafsoort en de diversiteit aan maatregelen die ingezet kan worden, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van verdachte is toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Anders dan ten tijde
van het opstellen van bovengenoemde rapporten woont verdachte inmiddels (kortdurend, zo begrijpt de rechtbank) in een begeleide setting, samen met zijn vriendin en pasgeboren kind. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte van deze hulp kan blijven gebruikmaken, in ieder geval zolang de proeftijd duurt. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk zal zijn aan de reeds doorgebrachte voorlopige hechtenis
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte jeugddetentie dient te worden opgelegd voor de duur van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet aanleiding om toezicht op de voorwaarden door de volwassenreclassering uit te laten voeren zodat het reeds lopende toezicht (in het kader van de schorsingsvoorwaarden) gecontinueerd kan worden.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.148,55 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit materiële schade, te weten ziekenhuisdaggeldvergoeding, vervangingswaarde kledingstukken en horloge, eigen risico van de zorgverzekering en reiskosten en immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 648,55 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
NEGENTIG (90) DAGEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
VIERENZEVENTIG (74) DAGEN,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
TWEE (2) JARENaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
meldplicht
stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich na de uitspraak dient te melden bij Reclassering Nederland, hierna moet veroordeelde zich melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.398,55, bestaande uit € 648,55 voor de materiële en
€ 750,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting en vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.398,55, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
ZEVENENTWINTIG (27) DAGENhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H. Lauryssen, voorzitter,
mr. B.C. Swier en mr. M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 9 april 2015.
Mr. B.C. Swier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 52-onder).
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 26 maart 2015 (los opgenomen) en het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 52-onder en 53-eerste regel).
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 53-boven).
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 66-onder).
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 31 juli 2014 (dossierpagina 81-boven/midden).
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2014 (dossierpagina 17).
8.Een tweetal schriftelijke bescheiden inhoudende een geneeskundige verklaring d.d. 6 juni 2014 dossierpagina 59 en een brief medische informatie van de vakgroep Spoedeisende geneeskunde d.d. 19 mei 2014 dossierpagina’s 60-62