6.2.Oordeel van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door het slachtoffer op straat meerdere malen met kracht te stompen tegen het hoofd en te schoppen tegen het lichaam. Hoewel het letsel beperkt is gebleven had dit veel ernstiger, en blijvend, kunnen zijn. Aldus handelend heeft verdachte op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts brengt het handelen van verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg, nu de geweldpleging heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de rapporten die in het kader van deze strafzaak door de Reclassering en door een (neuro)psycholoog zijn opgesteld over de persoon van verdachte. Dit betreffen de volgende rapporten:
- het beknopt reclasseringsrapport d.d. 6 juni 2014, opgesteld door dhr. J.H. Kooij;
- het neuropsychologisch onderzoek pro justitia d.d. 4 september 2014, opgesteld door drs. R. Brandsma, (neuro)psycholoog;
- het reclasseringsadvies t.b.v. de rechtszitting d.d. 31 oktober 2014 opgesteld door mw. S. Zuiderwijk.
Voornoemd beknopt reclasseringsrapport houdt onder meer het volgende in. Uit de bijzondere persoonlijke omstandigheden van betrokkene blijken een groot aantal probleemgebieden. Er is mogelijk sprake van een verstandelijke beperking. Betrokkene oogt niet volgens zijn kalenderleeftijd en wekt bij de rapporteur de indruk een ‘onrijpe persoonlijkheid’ te hebben. Hij lijkt zich volledig over te geven aan zijn emoties en lijkt niet (goed) in staat te zijn om hier controle over te houden. Een specifiek agressieregulatieprobleem lijkt niet het geval te zijn.
Het voornoemd neuropsychologisch onderzoek houdt onder meer het volgende in. Het onderzoek is niet volledig geweest. Uit het onderzoek kan wel worden geconcludeerd dat bij betrokkene sprake te zijn van een licht verstandelijke beperking (lichte zwakzinnigheid, intelligentieniveau van rond de 52). Deels passend bij deze intellectuele handicap zijn er beperkingen in de emotie- en gedragssturende functies dat tezamen maakt dat betrokkene zijn gevoelens niet goed kan reguleren en zijn gedragsimpulsen niet goed onder controle kan houden. Op basis van het onderzoek concludeert de psycholoog dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid. Betrokkene is afhankelijk van zijn omgeving en wordt niet geacht zelfstandig te kunnen wonen, de psycholoog adviseert daarom zo mogelijk een begeleid woon/werktraject.
De rechtbank neemt de conclusie over van de psycholoog dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid.
Uit het hiervoor genoemde reclasseringsadvies volgt tenslotte dat het gebrek aan huisvesting en dagbesteding, de problematische gezinssituatie, het alcoholgebruik alsook het emotioneel welzijn en het gedrag van betrokkene risicofactoren zijn. Mede ten gevolge van zijn verstandelijke beperking heeft betrokkene structurele tekorten in zijn gevoels- en gedragsregulatie. Zijn probleemoplossende vermogens zijn beperkt en hij is geneigd fysiek agressief te reageren. Geadviseerd wordt, gelet op de persoon van de verdachte, gebruikmakend van het wegingskader ASR en de verkregen dossierinformatie, het jeugdstrafrecht toe te passen en de meldplicht te laten uitvoeren door reclassering.
De rechtbank overweegt dat er voor de toepassing van het jeugdstrafrecht op een adolescent onder meer gekeken wordt naar de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden zoals verwoord in de rapportages en wat ter zitting over verdachte naar voren is gekomen aanleiding bestaat bij de straftoemeting met toepassing van het adolescentenstrafrecht af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. Op grond hiervan en mede gelet op de voor verdachte op te leggen strafsoort en de diversiteit aan maatregelen die ingezet kan worden, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van verdachte is toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Anders dan ten tijde
van het opstellen van bovengenoemde rapporten woont verdachte inmiddels (kortdurend, zo begrijpt de rechtbank) in een begeleide setting, samen met zijn vriendin en pasgeboren kind. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte van deze hulp kan blijven gebruikmaken, in ieder geval zolang de proeftijd duurt. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk zal zijn aan de reeds doorgebrachte voorlopige hechtenis
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte jeugddetentie dient te worden opgelegd voor de duur van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet aanleiding om toezicht op de voorwaarden door de volwassenreclassering uit te laten voeren zodat het reeds lopende toezicht (in het kader van de schorsingsvoorwaarden) gecontinueerd kan worden.