ECLI:NL:RBNHO:2015:3184

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
C/14/153772 / FA RK 14-783
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie en draagkracht in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot een kind dat niet in gezinsverband met de ouders heeft samengeleefd

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen voor hun kind, [Kind]. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind], die bij haar verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van [Kind] is vastgesteld op € 538,- per maand, inclusief kinderopvangkosten. De man heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat hij geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te betalen, mede omdat hij onderhoudsplichtig is voor zijn dochter uit een nieuwe relatie, [Kind 2].

De rechtbank heeft de behoefte van [Kind] berekend op basis van de inkomensgegevens van beide ouders en de kosten van kinderopvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen (NBI) had van € 1.777,- per maand, terwijl de vrouw een NBI had van € 1.861,- per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders berekend en geconcludeerd dat de totale draagkracht van partijen gezamenlijk hoger is dan de behoefte van [Kind].

Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man een bijdrage van € 181,- per maand moet betalen voor de periode van 16 april 2014 tot en met 31 december 2014, en € 77,- per maand met ingang van 1 januari 2015. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van der Heijden, rechter, in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Knoop-Gerritsen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
MKG
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/14/153772 / FA RK 14-783
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 april 2015
in de zaak van:
[De Vrouw]
wonende te[Woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[De man]
wonende te [Woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.M.A. Mooijman, kantoorhoudende te Hoorn.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 16 april 2014;
- het gewijzigd verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 11 juni 2014;
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 31 oktober 2014;
- het verweerschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 28 november 2014;
- het bericht met bijlagen van de man, ingekomen op 25 februari 2015, en
- het bericht met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 februari 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 maart 2015 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers en de man bijgestaan door mr. J.M.A. Mooijman. Mr. Deijkers heeft tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen en draagkrachtberekeningen overgelegd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie is [Kind] [Achternaam] (hierna: [Kind]), geboren op [Geboortedatum] te Hoorn. [Kind] verblijft bij de vrouw. De vrouw is met het gezag over [Kind] belast.
2.3
Uit een vaderschapsonderzoek van 9 oktober 2014 door Sanquin blijkt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [Kind].
2.4
De man is een geregistreerd partnerschap aangegaan met mevrouw D. [Partner]. Hij heeft met mevrouw [Partner] een dochter [Kind 2], geboren op 7 november 2012.

3.Verzoek

3.1
De vrouw heeft – in haar gewijzigde verzoekschrift – verzocht:
primair:
- te bepalen dat de man met ingang van 3 december 2013 dan wel met ingang van een door de rechtbank te bepalen (zo vroeg mogelijke) datum aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind] (hierna: kinderbijdrage) zal betalen van € 231,- per maand, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, welk bedrag onderhevig is aan de wettelijke indexering;
subsidiair:
  • te gelasten dat partijen hun medewerking verlenen aan een deskundigenonderzoek (DNA-test) waaruit naar genoegen van de rechter zal blijken of de man de vader is van [Kind];
  • (kort weergegeven) een deskundige te benoemen die de DNA-test zal uitvoeren en op welke wijze het onderzoek zal plaatsvinden;
  • te bepalen dat de man met ingang van 3 december 2013 dan wel met ingang van een door de rechtbank te bepalen (zo vroeg mogelijke) datum aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind] (hierna: kinderbijdrage) zal betalen van € 231,- per maand, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, welk bedrag onderhevig is aan de wettelijke indexering.
Zij voert daartoe aan dat de man verplicht is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [Kind] en dat zij behoefte heeft aan een bijdrage. De advocaat van de vrouw heeft de man bij brief van 3 december 2013 verzocht informatie te verstrekken om te kunnen berekenen welke kinderbijdrage de man aan de vrouw kon betalen. De vrouw stelt dat de kosten van [Kind] € 360,- per maand bedragen en dat daarbij dient te worden opgeteld de opvangkosten van € 153,- per maand, zodat de totale behoefte € 538,- per maand bedraagt.

4.Verweer

4.1
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de vrouw. De man stelt dat hij onderhoudsplichtig is voor zijn dochter [Kind 2]. De man stelt daarnaast dat hij geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage ten behoeve van [Kind] te betalen. De man betwist de door de vrouw berekende behoefte van [Kind].

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens op hele euro’s afgerond.
5.2
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage, over de behoefte van [Kind] en de draagkracht van de man. De rechtbank zal achtereenvolgens op deze geschilpunten ingaan en daarnaast ook ingaan op de draagkracht van de vrouw.
Ingangsdatum
5.3
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man met ingang van 3 december 2013 aan haar een kinderbijdrage zal betalen. De advocaat van de vrouw heeft de man op 3 december 2013 voor het eerst omtrent een kinderbijdrage benaderd. Het verzoekschrift van de vrouw dateert van 16 april 2014.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat hij moeite heeft met de verzochte terugwerkende kracht omdat er geen duidelijkheid was over de hoogte van de kinderbijdrage die hij moet gaan betalen.
De man heeft vanaf de datum van indiening van het (eerste) verzoekschrift van de vrouw er rekening mee kunnen houden dat aan hem een onderhoudsverplichting zou worden opgelegd. De rechtbank ziet om die reden aanleiding de ingangsdatum dan ook te stellen op de datum van indiening van het verzoekschrift van de vrouw op 16 april 2014.
Behoefte [Kind]
5.4
Partijen verschillen voorts van mening over de behoefte van [Kind]. De rechtbank begrijpt dat de vrouw stelt dat de behoefte van [Kind], voor aftrek van het kindgebonden budget en de kinderbijslag, inclusief kinderopvangkosten € 538,- per maand bedraagt. Zij heeft de behoefte van [Kind] daarbij globaal geschat omdat zij niet beschikte over de inkomensgegevens van de man.
De rechtbank begrijpt dat de man zich op het standpunt stelt dat de behoefte van [Kind] € 370,- per maand bedraagt. Hij heeft zich daarbij enkel gebaseerd op het inkomen van de vrouw.
5.5
De rechtbank gaat er in het kader van de berekening van de behoefte van [Kind] vanuit dat partijen in 2012 uit elkaar zijn gegaan. Omdat de inkomensgegevens van partijen over het jaar 2012 zijn overgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een globale inschatting van de kosten van [Kind]. De rechtbank zal dan ook de behoefte van [Kind] zelf berekenen. De rechtbank gaat bij het bepalen van de behoefte van [Kind] uit van de inkomensgegevens in 2012 alsmede van het Rapport Werkgroep Alimentatienormen (hierna: het Tremarapport) van het jaar 2012.
5.6
De behoefte van een kind dat nooit in gezinsverband heeft samengeleefd kan worden bepaald aan de hand van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. De inkomens dienen daarbij, in tegenstelling tot wat de man tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, niet bij elkaar te worden opgeteld.
De vrouw heeft gesteld dat bij het bepalen van de behoefte van [Kind] rekening dient te worden gehouden met de oppaskosten die zij ten behoeve van hem heeft moeten maken en thans nog steeds maakt. De man heeft dit tijdens de mondelinge behandeling erkend. In het Tremarapport wordt in een dergelijke situatie aanbevolen de opvangkosten voor de scheiding af te trekken van het Netto Besteedbaar Inkomen (hierna: NBI) en uitgaande van het resterende inkomen de behoefte van het kind te berekenen aan de hand van de Tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen (hierna: de Tabel). Vervolgens kan de behoefte worden vastgesteld door de werkelijke kosten kinderopvang na de scheiding op te tellen bij het in de Tabel gevonden bedrag. De rechtbank zal deze berekeningswijze volgen.
5.7
Blijkens de aanslag inkomstenbelasting 2012 had de vrouw in 2012 een inkomen van € 24.726,- bruto per jaar. Na aftrek van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van (7,1 % van € 24.726,- =) € 1.756,- resteert een inkomen van
€ 22.970,-. Dit inkomen correspondeerde in 2012, rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, met een NBI van € 1.861,- per maand.
5.8
Blijkens de overgelegde stukken betaalde de vrouw vanaf juni 2012 aan opvangkosten € 563,60 per maand. In 2013 ontving zij een kinderopvangtoeslag van
€ 5.108,- per jaar en derhalve van € 426,- per maand. De rechtbank acht het redelijk voor 2012, bij gebrek aan andere gegevens, ook van deze kinderopvangtoeslag uit te gaan, zodat de rechtbank rekening houdt met netto kosten kinderopvang van (€ 563,60 -/- € 426,- =)
€ 138,- per maand.
5.9
Na aftrek van de netto kosten kinderopvang van € 138,- per maand van het NBI van de vrouw in 2012 van € 1.861,- resteert een NBI van € 1.723,- per maand. Op basis van dit inkomen en uitgaande van 4 Kinderbijslagpunten, bedragen de kosten van [Kind] op grond van de Tabel € 236,- per maand.
5.1
Blijkens de jaarstukken over de jaren 2011 tot en met 2014 had de man in deze jaren een winst van respectievelijk € 13.697,-, € 15.902,-, € 26.366,- en € 35.751,-. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw in het kader van het bespreken van de draagkracht van de man kritiek geleverd op de jaarstukken van de man, maar heeft daar vervolgens geen conclusies aan verbonden. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding uit te gaan van de winstgegevens zoals in het voorgaande vermeld. Er vanuit gaande dat partijen in 2012 uit elkaar zijn gegaan en uit de overgelegde jaarstukken blijkt dat sprake was van een groeiende winst ziet de rechtbank aanleiding voor het bepalen van de behoefte van [Kind] uit te gaan van de gemiddelde winst over de jaren 2011 tot en met 2014, derhalve van € 22.929,-. Rekening houdend voorts met de zelfstandigenaftrek, de MKB winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, had de man in 2012 een NBI van € 1.777,- per maand. Na aftrek van de netto kosten kinderopvang van € 138,- per maand resteert een NBI van
€ 1.639,- per maand. Op basis van dit inkomen en uitgaande van 4 Kinderbijslagpunten, bedragen de kosten van [Kind] op grond van de Tabel € 225,- per maand.
5.11
De gemiddelde kosten van [Kind] bedroegen in 2012 (€ 236,- + € 225,- : 2 =) € 231,- per maand. Deze kosten dienen te worden geïndexeerd en bedragen daardoor in 2014 € 237,- per maand en in 2015 € 239,- per maand. Vervolgens dienen de huidige kosten van de kinderopvang van [Kind] bij deze kosten te worden opgeteld.
Deze kosten bedroegen in 2014 € 611,23 per maand. Na aftrek van de kinderopvangtoeslag in 2014 van € 5.194,- per jaar en derhalve € 433,- per maand, bedroegen de netto kosten kinderopvang in 2014 (€ 611,23 -/- € 433,- =) € 178,- per maand. De behoefte van [Kind] in 2014 is derhalve te stellen op (€ 237,- + € 178,- =) € 415,- per maand.
In 2015 bedragen de kosten kinderopvang, blijkens een factuur van de maand februari 2015,
€ 658,56 per maand. De kinderopvangtoeslag bedraagt in 2015 € 5.506,- per jaar en derhalve € 459,- per maand. De netto kosten kinderopvang bedragen derhalve in 2015 (€ 658,56 -/-
€ 459,- =) € 200,- per maand. De behoefte van [Kind] is voor het jaar 2015 te stellen op (€ 239,- + € 200,- =) € 439,- per maand.
5.12
Van de op basis van de Tabel en de netto kosten kinderopvang dient het kindgebonden budget, en niet de kinderbijslag zoals de vrouw heeft gesteld, te worden afgetrokken. Het kindgebonden budget bedroeg in 2014 € 1.017 per jaar en derhalve € 85,- per maand en bedraagt in 2015 € 3.793,- per jaar en derhalve € 316,- per maand. Op basis van deze gegevens kan de behoefte van [Kind] in 2014 worden gesteld op (€ 415,- -/- € 85,- =)
€ 330,- per maand en in 2015 op (€ 439,- -/- € 316,- =) € 123,- per maand. De rechtbank zal in het navolgende van deze behoefte uitgaan.
Draagkracht vrouw
5.13
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw een draagkrachtberekening van haar eigen situatie overgelegd waaruit blijkt dat zij in 2014 een NBI had van € 1.810,- per maand op basis van een inkomen van € 22.122,- en rekening houdend met, onder andere, de alleenstaande ouderkorting. De man heeft deze gegevens niet betwist. Op basis van voormeld NBI had de vrouw in 2014 op basis van de formule 70 % [ NBI -/- (0,3 X NBI + 860)] een draagkracht van € 285,- per maand.
Gelet op de overgelegde salarisstroken is het inkomen in 2015 gelijk aan het inkomen in 2014. In 2015 maakt de vrouw niet langer aanspraak op de alleenstaande ouderkorting zodat haar NBI in 2015, op basis van voormelde gegevens, € 1.667,- per maand bedraagt. Op basis van dit NBI heeft de vrouw in 2015 op basis van de formule 70 % [NBI -/- (0,3 X NBI + 875)] een draagkracht van € 204,- per maand. De rechtbank zal in het navolgende van deze draagkracht van de vrouw uit gaan.
Draagkracht man
5.14
Met betrekking tot de draagkracht van de man hebben partijen beiden een berekening overgelegd waarbij zij zijn uitgegaan van een te verwachten winst uit onderneming van € 25.606,- bruto per jaar. Gelijk hiervoor is overwogen heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling weliswaar enige vraagtekens gezet bij de overgelegde jaarstukken van de man maar daar geen conclusies aan verbonden zodat de rechtbank van voormelde winst zal uitgaan. Uit de draagkrachtberekening die de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd volgt dat de man in 2014 een NBI had van
€ 1.936,- per maand en uit de door de man overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat de man in 2015 een NBI had van € 1.959,- per maand. Op basis van dit NBI bedraagt de draagkracht van de man, op basis van dezelfde formule als bij de vrouw is gebruikt, in 2014 € 347,- per maand en in 2015 eveneens € 347,- per maand.
Draagkracht partner man en behoefte [Kind 2]
5.15
De man heeft van het inkomen van zijn partner geen gegevens overgelegd. Hij heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zijn partner in 2014 is begonnen met een webwinkel en dat de kosten thans hoger zijn dan de opbrengsten. Omdat de aangifte via een I-pad was gedaan heeft de man geen stukken kunnen overleggen. Bij de overgelegde draagkrachtberekening is de man uitgegaan van een geschatte winst uit onderneming van
€ 5.000,- bruto per jaar.
Nu de man zijn stelling ten aanzien van het inkomen van zijn partner op geen enkele wijze heeft onderbouwd met verifieerbare stukken heeft de rechtbank noch de draagkracht van de partner van de man noch de behoefte van [Kind 2] kunnen vaststellen. Bij het berekenen van de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage ten behoeve van [Kind] zal de rechtbank dan ook geen rekening houden met de kosten van [Kind 2].
Te betalen bijdrage
5.16
Voor het jaar 2014 gelden de navolgende uitgangspunten:
  • behoefte [Kind] € 330,- per maand;
  • draagkracht vrouw € 285,- per maand;
  • draagkracht man € 347,- per maand;
  • totale draagkracht man en vrouw gezamenlijk € 632,- per maand;
  • er behoeft geen rekening te worden gehouden met een zorgkorting omdat de man geen omgang heeft met [Kind].
De totale draagkracht van partijen is hoger dan de behoefte van [Kind]. De rechtbank ziet hierin aanleiding een draagkrachtvergelijking te maken. Partijen dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de behoefte van [Kind]. De verdeling van de kosten van [Kind] over partijen dient berekend te worden volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Op basis van de bovenstaande gegevens dient de man een bijdrage in de kosten van [Kind] te betalen van € 181,- (€ 347,- gedeeld door € 632,- x € 330,-) per maand en de vrouw een bijdrage van € 149,- (€ 285,- gedeeld door € 632,- x € 330,-) per maand.
De rechtbank acht een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage van € 181,- per maand voor het jaar 2014 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven gelet op de behoefte van [Kind], alsook gelet op de draagkracht van partijen en het gebrek aan inkomensgegevens van de partner van de man.
5.17
Voor het jaar 2015 gelden de navolgende uitgangspunten:
  • behoefte [Kind] € 123,- per maand;
  • draagkracht vrouw € 204,- per maand;
  • draagkracht man € 347,- per maand;
  • totale draagkracht man en vrouw gezamenlijk € 551,- per maand;
  • er behoeft geen rekening te worden gehouden met een zorgkorting omdat de man geen omgang heeft met [Kind].
De totale draagkracht van partijen is ook in 2015 hoger dan de behoefte van [Kind]. Voor het jaar 2015 dient derhalve de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage op eenzelfde wijze te worden berekend als voor het jaar 2014. Op basis van de bovenstaande gegevens dient de man een bijdrage in de kosten van [Kind] te betalen van € 77,- (€ 347,- gedeeld door € 551,- x
€ 123,-) per maand en de vrouw een bijdrage van € 46,- (€ 204,- gedeeld door € 551,- x
€ 123,-) per maand.
De rechtbank acht een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage van € 77,- per maand in het jaar 2015 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven gelet op de behoefte van [Kind], alsook gelet op de draagkracht van partijen en het gebrek aan inkomensgegevens van de partner van de man.
5.18
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [Kind] [Achternaam] (hierna: [Kind]), geboren op [Geboortedatum] te Hoorn, telkens, voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft, bij vooruitbetaling zal betalen:
  • € 181,- per maand met ingang van 16 april 2014 tot en met 31 december 2014;
  • € 77,- per maand met ingang van 1 januari 2015.
6.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van der Heijden, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Knoop-Gerritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.