8.2.In de brief van de Poolse douane van 20 december 2011 naar aanleiding van een verzoek van de Nederlandse douane om een onderzoek in te stellen bij [B] staat het volgende vermeld:
“in reply to your request referenced as above, in accordance with the provisions of the
aforementioned Regulation, Polish customs administration would like to inform you that
control of the company [B] have been carried out.
1. As a result of an overview of all payments for the garments and footwear, there have
not been found any payments done by [B] for [Y]
Ltd., i.e. the company mentioned in the invoice no.
[nummer 4] enclosed to the customs declaration no. [nummer 5]. There have
not been found any payments done for other Chinese companies listed in the Dutch
letter.
2. In a documentation of the company there have not been found any documents
confirming lodging customs declaration in release for free circulation procedure so
there have not been found any products’ reselling, orders, contracts, purchase
invoices, invoices for transport or proof of payment for imported goods etc.
3. There have been found two transactions of the garments and footwear purchasing.
According to the invoice no. [nummer 6] of 01st October 2010 the company [B]
purchased the garments and footwear from the company [AA]
, ul. [adres 3]. In accordance with the invoice no.
[nummer 7] of 01st April 2010 the purchase from the company [BB]
, uL [adres 4] was made.
According to the above, customs authority has not got any documentation Dutch customs
administration asks for. There have not been found any commercial or bank operations with
foreign contractors from outside EU.
(…)”
Beoordeling van het geschil
1. In geschil is of verweerder de utb’s terecht en op goede gronden aan eiseres heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres terecht als schuldenaar is aangemerkt (13/5007) en de douanewaarde van de goederen (13/5007 en 13/5008).
Schuldenaarschap (13/5007)
2. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte als schuldenaar heeft aangemerkt; eiseres is immers in het bezit van een machtiging directe vertegenwoordiging in de zin van artikel 5, tweede lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW). De machtiging is afgegeven door de importeur en ondertekend door de directeur van [C] De naam en handtekening komen overeen met de gegevens in het Poolse handelsregister. Zij erkent dat er sprake is van een mogelijk niet zorgvuldige totstandkoming van de overeenkomst doch het is aan verweerder om de gronden tot weigering als direct vertegenwoordiger te onderbouwen en verweerder is hierin niet geslaagd. De rapporten van de Poolse douaneautoriteiten leveren onvoldoende grond op voor de weigering, aldus eiseres. Uit de door eiseres overgelegde bescheiden naar aanleiding van aangiften ten invoer in Duitsland kan worden afgeleid dat de verklaring van de importeur dat zij nooit goederen heeft laten invoeren niet juist kan zijn. Bovendien komt de handtekening op het inkoopcontract overeen met de handtekening op de machtiging directe vertegenwoordiging. Tot slot merkt eiseres op dat zij niet heeft gehoord van een mismatch over haar ICL-opgaven waarin zij de zendingen van de importeur [C] heeft vermeld.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiseres terecht als schuldenaar heeft aangemerkt. Hij voert hiervoor aan dat uit de van de Poolse douaneautoriteiten ontvangen informatie blijkt dat de vennootschap [C] in het onderzoekstijdvak geen goederen heeft geïmporteerd van buiten de Europese Unie, hetgeen ook is verklaard door een bestuurder van deze vennootschap. De overeenkomst tot directe vertegenwoordiging is bovendien op een indirecte wijze tot stand gekomen via een in Duitsland gevestigd expeditiebedrijf. Volgens eiseres zijn er geen rechtstreekse contacten geweest tussen het expeditiebedrijf en voornoemde vennootschap. Bovendien gaf het expeditiebedrijf telkens de opdracht om partijen in te klaren en vonden betalingen ten aanzien van de inklaringen aan het expeditiebedrijf plaats.
4. Artikel 5 van het CDW bepaalt:
“1. Onder de in artikel 64, lid 2, gestelde voorwaarden en onder voorbehoud van de in het kader van artikel 243, lid 2, punt b, geldende bepalingen kan iedere persoon zich voor het vervullen van de in de douanewetgeving voorgeschreven handelingen en formaliteiten bij de douaneautoriteiten doen vertegenwoordigen.
2. De vertegenwoordiging kan:
– direct zijn wanneer de vertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon handelt, dan wel
– indirect zijn, wanneer de vertegenwoordiger in eigen naam, doch voor rekening van een andere persoon handelt.
(…)
4. De vertegenwoordiger dient te verklaren voor de vertegenwoordigde persoon te handelen; voorts dient hij aan te geven of het een directe dan wel een indirecte vertegenwoordiging betreft en moet hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezitten.
De persoon die niet verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen of die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen, zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, wordt geacht in eigen naam en voor eigen rekening te handelen. 5. De douaneautoriteiten kunnen van elke persoon die verklaart in naam of voor rekening van een andere persoon te handelen, het bewijs eisen dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit.”
5. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het CDW is sprake van directe vertegenwoordiging wanneer de vertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon handelt. Niet in geschil is dat eiseres de aangiften op naam van de in Polen gevestigde vennootschap [C] heeft gedaan en zich daarbij heeft gepresenteerd als direct vertegenwoordiger. Bovendien is niet in geschil dat eiseres beschikt over een machtiging directe vertegenwoordiging met de gegevens van laatstgenoemde vennootschap. Verweerder heeft eiseres evenwel aangemerkt als douaneschuldenaar op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW, omdat de overeenkomst om als direct vertegenwoordiger op te treden op een indirecte wijze tot stand is gekomen en uit het onderzoek van de Poolse douane zou blijken dat de vennootschap [C] geen goederen van buiten de Europese Unie heeft geïmporteerd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte als schuldenaar heeft aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt. Eiseres beschikt over een overeenkomst directe vertegenwoordiging, waarvan de bedrijfsgegevens overeenkomen met de gegevens in het Poolse handelsregister en de in het dossier aanwezige handelsbescheiden. De handtekening op de overeenkomst directe vertegenwoordiging vertoont zeer grote gelijkenis met de handtekening op de door eiseres overgelegde koopovereenkomst van [C], zodat op voorhand niet aan de authenticiteit hoeft te worden getwijfeld. Eiseres beschikt eveneens over een van de Belastingdienst afkomstig verificatieformulier van het btw-identificatienummer van [C] van 16 juni 2010 en bij de gedingstukken zit een bevestiging uit het VIES-systeem dat de combinatie van naam, adres en Pools btw-nummer op 1 februari 2013 bevat. Eiseres mocht er daarom vanuit gaan dat er een overeenkomst directe vertegenwoordiging met een in Polen gevestigde ondernemer bestond. Hoewel verweerder terecht kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij de totstandkoming ervan betekent dit nog niet dat geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst. Uit de door eiseres overgelegde (handels)bescheiden, zoals hiervoor onder het kopje feiten onder punt 7 vermeld, leidt de rechtbank af dat het onderzoek van de Poolse douaneautoriteiten, al dan niet door toedoen van [C], niet volledig is geweest en ruimte laat voor een andere uitkomst. De handelsbescheiden duiden immers op de import van goederen van buiten de Europese Unie, de betalingsbewijzen vermelden een bankrekening ten name van [C] die niet in het onderzoek van de Poolse douane is betrokken en de verklaring van een van de bestuurders lijkt niet met de feiten in overeenstemming. Het had in het kader van het onderzoek meer in de rede gelegen een verklaring op te nemen van de bestuurder die de overeenkomst directe vertegenwoordiging heeft ondertekend. Uit de correspondentie tussen verweerder en de Poolse douane leidt de rechtbank af dat ook verweerder vraagtekens plaatst bij uitkomsten van het onderzoek van de Poolse douane. Dat de aanvullende vragen van verweerder, zoals deze zijn verwoord in een e-mailbericht van
29 november 2011, niet (meer) kunnen worden beantwoord omdat [C] niet (langer) reageert op verzoeken van de Poolse douane en/of niet meer is te traceren, zoals uit het bericht van de Poolse douane van 2 augustus 2013 blijkt, rechtvaardigt nog niet de gevolgtrekking die verweerder daaraan verbindt. Het heeft er veel van weg dat deze onderneming zich aan de mogelijke gevolgen van het gerezen vermoeden dat tegen een te lage invoerwaarde is aangegeven probeert te onttrekken. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het onderscheid dat verweerder maakt tussen [C] en de andere (in een eerder stadium) verdwenen importeurs en waarom verweerder eiseres in dit geval wel als schuldenaar beschouwt en in de andere gevallen niet. Ter zitting heeft verweerder immers desgevraagd verklaard dat voor het weigeren van de overeenkomst van directe vertegenwoordiging van belang is of de identiteit van de vermelde vertegenwoordigde is gekaapt (wel weigeren) of dat sprake is van een op een gegeven moment verdwenen vertegenwoordigde, terwijl in eerste instantie wel sprake was van rechtsgeldige directe vertegenwoordiging (niet weigeren). In het geval van [C] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de tweede situatie, zodat verweerder de overeenkomst tussen eiseres en deze onderneming in overeenstemming met zijn eigen opvatting niet had mogen weigeren.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat, zoals eiseres onweersproken heeft gesteld, er kennelijk geen sprake is van een mismatch naar aanleiding van de door haar in het kader van haar optreden als beperkt fiscaal vertegenwoordiger voor [C] gedane opgaven Intra Communautaire Leveringen.
Gelet op al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte als schuldenaar heeft aangemerkt. Het beroep is derhalve gegrond. Nu het beroep ten aanzien van het schuldenaarschap gegrond is, behoeft de vraag omtrent de vaststelling van de douanewaarde niet te worden beantwoord.
De douanewaarde (13/5008)
7. Eiseres stelt zich ten aanzien van de vaststelling van de douanewaarde op het standpunt dat de door verweerder gehanteerde methode van redelijke middelen als bedoeld in artikel 31 van het CDW moet worden verworpen, omdat verweerder zich daarbij heeft gebaseerd op een gemiddeld gewogen statistische waarde, waarbij elementen zoals de kwaliteit en de specifieke omstandigheden rondom de transactie niet zijn meegenomen. Een dergelijke waardebepaling is niet in overeenstemming met één van de wettelijke methodieken om te komen tot vaststelling van de douanewaarde. Eiseres voert aan dat de ingevoerde goederen uit oude voorraden komen en sterk gedemodeerd zijn en feitelijk alleen geschikt zijn voor de onderkant van de Oost-Europese markt. Eiseres stelt dat de door haar aangegeven douanewaarde op basis van de factuurprijs de juiste waarde is en dat de douanewaarde nimmer kan worden vastgesteld op basis van een gemiddelde prijs. Zij wijst op een tweetal facturen voor soortgelijke goederen. Voor zover eiseres hierin niet gevolgd wordt, stelt zij dat dan moet worden uitgegaan van een percentage van de door verweerder berekende gemiddelde prijs. Eiseres stelt dat het gebruik van een referentielijst met gemiddelde waarden als indicatie voor een te lage prijs in strijd is met wet- en regelgeving.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bevindingen bij het ingestelde onderzoek en de gehanteerde methode voor de waardebepaling terecht hebben geleid tot de utb, temeer nu eiseres onvoldoende heeft gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie. Eiseres is in 2008 al gewaarschuwd voor goederenstromen met extreem lage waarden. De in de aangiften aangegeven douanewaarden zijn extreem laag, mede gelet op de leveringscondities. Verweerder wijst op de hem bekende referentielijsten. De gebruikte referentieprijzen zijn volgens verweerder niet arbitrair en niet willekeurig, de prijzen zijn gebaseerd op zes relevante bronnen waarbij steeds de laagste waarde is gebruikt. De referentielijsten zijn daarom zeer bruikbaar.
9. De rechtbank stelt voorop dat eiseres de rechtbank geen toestemming heeft gegeven om uitspraak te doen mede op grondslag van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb overgelegde referentielijsten. De rechtbank heeft daarom geen kennis genomen van deze stukken en kan deze dan ook niet inhoudelijk toetsen. De gevolgen hiervan dienen voor risico van eiseres te komen. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat hetgeen verweerder over de samenstelling en de inhoud van de referentielijsten heeft gesteld, juist is.
10. Ingevolge artikel 181bis, eerste lid, van de TCDW behoeven de douaneautoriteiten de douanewaarde van ingevoerde goederen niet op basis van de methode van transactiewaarde vast te stellen indien zij overeenkomstig de in het tweede lid omschreven procedure, wegens gegronde twijfel, niet ervan overtuigd zijn dat de aangegeven waarde met de in artikel 29 van het CDW omschreven totale betaalde of te betalen prijs overeenkomt. Ingevolge artikel 181bis, tweede lid, van de TCDW kunnen de douaneautoriteiten, wanneer bij hen de in het eerste lid bedoelde twijfel bestaat overeenkomstig artikel 178, vierde lid, van de TCDW om aanvullende informatie vragen. Indien deze twijfel blijft bestaan, stellen de douaneautoriteiten, alvorens een definitieve beslissing te nemen, de betrokkene, desgevraagd schriftelijk, in kennis van de redenen voor die twijfel en bieden zij hem een redelijke gelegenheid daarop te antwoorden. De definitieve beslissing en de redenen daarvoor worden de betrokkene schriftelijk medegedeeld.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres heeft medegedeeld dat er bij hem gegronde twijfel bestaat of de aangegeven waarden in de onderhavige aangiften overeenkomen met de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Daarbij is verwezen naar de resultaten van de controle van het LWT. Er is medegedeeld dat niet aannemelijk is dat de goederen tegen de in de facturen vermelde stuksprijzen zijn verkocht omdat volgens statistische gegevens de gemiddelde inkoopprijzen van dergelijke goederen veel hoger zijn en in de vermelde stuksprijzen ook nog de verzekerings- en vrachtkosten zijn begrepen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld informatie te verstrekken, doch zij heeft in relatie tot de vennootschap [B] geen nadere informatie verstrekt, omdat zij geen contact heeft met deze vennootschap.
12. Aldus heeft verweerder in overeenstemming met het bepaalde in artikel 181bis van de TCDW eiseres op de hoogte gebracht van de redenen op grond waarvan hij gegronde twijfel heeft over de juistheid van de aangegeven douanewaarden.