ECLI:NL:RBNHO:2015:2951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met geluidhinder Luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die schadevergoeding eiste wegens geluidhinder van de Luchthaven Schiphol, en de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol als verweerder. De eiser had eerder een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door de verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich bij de besluitvorming heeft mogen baseren op deskundigenadvies, waarin werd geconcludeerd dat de woning van de eiser niet werd geconfronteerd met een hogere geluidsbelasting dan voorheen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet bevoegd was om te beslissen over schade die verband hield met de wijziging van vliegroutes, en dat de effecten van een eerder ingevoerd nachtregime niet meegewogen hoefden te worden in de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de schadevergoeding door de verweerder standhoudt. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke afbakening van bevoegdheden en de rol van deskundigen in dergelijke bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/4239

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol, verweerder

(gemachtigde: mr. dr. B.J.P.G. Roozendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een schriftelijke toelichting gegeven bij het beroepschrift en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door mr. dr. O.M. te Rijdt.

Overwegingen

1. Op 29 juni 1995 en op 28 november 1995 hebben onderscheidenlijk de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (PKB Schiphol).
2. Op 23 oktober 1996 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer krachtens artikel 27 van de Luchtvaartwet (Lvw), gelezen in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het luchtvaartterrein Schiphol aangewezen (het aanwijzingsbesluit).
3. Op 20 februari 2003 is hoofdstuk 8 Wet luchtvaart (Wlv) in werking getreden en het op grond daarvan vastgestelde Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (Lvb). Daarbij zijn de PKB Schiphol en het aanwijzingsbesluit vervallen.
4. Ingevolge artikel 8.31 van de Wlv kent de minister van Verkeer en Waterstaat een belanghebbende die ten gevolge van het Lib of het Lvb schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
5. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke Regeling vastgesteld.
6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadeschap Luchthaven Schiphol op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade verband houdt met de in die bepaling bedoelde besluiten.
Ingevolge artikel 9, derde lid, onder f, is het algemeen bestuur bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op grond van artikel 8.31 Wlv.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, is het algemeen bestuur bevoegd de in artikel 9 genoemde bevoegdheden over te dragen aan de besliscommissie.
7. Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur de hiervoor vermelde bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.
8.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte pas in het bestreden besluit heeft gesteld dat zij niet bevoegd is te beslissen over verzoeken om schadevergoeding die betrekking hebben op schade die wordt veroorzaakt door de wijziging van vliegroutes. Bovendien had verweerder de effecten van de in 2009 ingevoerde verlenging van het nachtregime mee moeten nemen bij de beoordeling van de aanvraag, aldus eiser.
8.2
Bij de beoordeling staat voorop dat verweerder slechts bevoegd is ter zake van aanvragen om schadevergoeding voor zover die betrekking hebben op de in artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling genoemde schadeoorzaken. Het wijzigen van de vluchtroutes, hetgeen moet worden onderscheiden van de invoering van de luchtverkeerwegen in het Lvb, wordt niet bestreken door artikel 9 van de Gemeenschappelijke Regeling. Derhalve is verweerder in zoverre niet bevoegd op de aanvraag te beslissen. Dat bij eiser hierover onduidelijkheid is blijven bestaan, betekent niet dat alsnog een dergelijke bevoegdheid ontstaat. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde verweerder evenmin de effecten van de in 2009 ingevoerde verlenging van het nachtregime mee te nemen bij de besluitvorming. De aanvraag is door eiser aangeduid als een verzoek om schadevergoeding voor schade ten gevolge het Lib of het Lvb als bedoeld in artikel 8.31 van de Wlv. De aanvraag behoefde niet tevens te worden opgevat als verzoek om vergoeding van schade die wordt veroorzaakt door het hiervoor bedoelde experiment. Uitgangspunt is dus dat verweerders besluitvorming beperkt kon blijven tot een beslissing over schadevergoeding voor zover de schade volgens de aanvraag van eiser wordt veroorzaakt door de in artikel 8.31 Wlv bedoelde schadeoorzaken. De beroepsgrond faalt.
9.1
Verweerder heeft zich bij de besluitvorming gebaseerd op het advies van 16 november 2010 (en de aanvulling daarvan van 16 april 2012) van de Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol (de Adviescommissie), waarvan het algemene advies van 12 februari 2009 van de Bijzondere Adviescommissie Schadeschap Luchthaven Schiphol integraal deel uitmaakt. De Adviescommissie concludeert dat de woning van eiser als gevolg van het inwerkingtreden van het Lvb niet is geconfronteerd met een hogere geluidsbelasting dan voorheen (onder het aanwijzingsbesluit) mocht worden verwacht. De wijzigingen van het Lvb in 2004 en 2008 hebben volgens de Adviescommissie evenmin een dergelijke verandering teweeggebracht. De woning van eiser is onder de verschillende rechtsregimes steeds gelegen buiten de zogenoemde 35 Ke-contour, buiten welke contour ingevolge het algemene advies geen schade optreedt in de vorm van waardedaling van woningen, aldus de Adviescommissie. Volgens verweerder heeft eiser geen concrete aanknopingspunten ingebracht voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de uitgebrachte adviezen.
9.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij schade lijdt, en mogelijk nog zal lijden, doordat vanaf 2003 vliegtuigen vanaf en naar de Kaagbaan van Schiphol over zijn woning in [plaats] vliegen. De introductie van deze luchtverkeerweg in het Lvb veroorzaakt geluidsoverlast en nachtrustverstoring. Eiser bestrijdt de conclusies van de Adviescommissie, die volgens hem ten onrechte zijn gebaseerd op de ligging van zijn woning buiten de 35 Ke-contour en een prognose van de vluchten en daarbij horende geluidsoverlast. Eiser stelt dat de daadwerkelijk gevlogen (of zelfs de maximaal toegestane) routes als uitgangspunt moeten gelden voor de bepaling van het geluidseffect door invoering van het Lvb.
9.3
Bij de beoordeling ligt de vraag voor in hoeverre eiser door het inwerkingtreden van het Lvb (en de wijziging daarop in 2004 en 2008), waaronder begrepen de introductie van luchtverkeerwegen, schade lijdt als gevolg van toegenomen geluidsbelasting en in hoeverre die schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de beantwoording van deze vraag dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de opeenvolgende rechtsregimes (het aanwijzingsbesluit en het Lvb en de wijzigingen daarop in 2004 en 2008) en de op basis van deze besluiten maximaal te verwachten geluidbelasting (ECLI:NL:RVS:2014:572). Anders dan eiser veronderstelt is dus niet relevant of de geluidbelasting op de woning na inwerkingtreding van het Lvb daadwerkelijk is toegenomen, hetgeen niet valt uit te sluiten, maar komt het er op aan of er een toename valt te verwachten van de maximaal toegestane geluidbelasting. Bij de beoordeling is evenmin van belang of er in de praktijk een overschrijding is van de maximaal toegestane geluidsbelasting (de geluidsnormen). Dat laatste dient aan de orde te komen in het kader van een eventueel handhavingsverzoek.
9.4
Uit het advies van de Adviescommissie blijkt dat de hiervoor bedoelde vergelijking tussen de verschillende rechtsregimes is gemaakt. Geconstateerd is dat de maximaal te verwachten geluidbelasting op de woning onder de opeenvolgende rechtsregimes steeds niet meer is dan 35 Ke-etmaalwaarde en 26 dB(A) LAeq-nachtwaarde en de woning derhalve niet wordt geconfronteerd met een hogere (maximaal toegestane) geluidsbelasting dan onder het voorgaande regime kon worden verwacht. De Adviescommissie is derhalve uitgegaan van de juiste uitgangspunten, zodat verweerder zich bij de besluitvorming op haar advies heeft mogen baseren. De door eiser gemaakte kanttekeningen leiden, gelet op hetgeen onder 9.3 is overwogen, niet tot twijfel aan de juistheid en volledigheid aan het advies. Omdat de vraag of eiser schade leidt ten gevolge van de inwerkingtreding van het Lvb (en daarop gemaakte wijzigingen in 2004 en 2008) ontkennend wordt beantwoord, kan beantwoording van de vraag of de gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt, buiten bespreking blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, voorzitter, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.