In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 juli 2010 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, werd aangehouden. De verdachte, geboren in Mexico en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 4981,6 gram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 20 maart 2015 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder de resultaten van een douanecontrole waarbij cocaïne werd aangetroffen in de rolkoffer van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de kans dat er verdovende middelen in de koffer zaten, aangezien zij de koffer van haar ex-man had gekregen zonder deze te onderzoeken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een straf van achttien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan tweeëndertig maanden had geduurd, en de ernst van het feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.