ECLI:NL:RBNHO:2015:2893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
15/800735-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juni 2012 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 3536,1 gram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd aangehouden na een controle van haar bagage door de Douane. Tijdens deze controle toonde een douanespeurhond verhoogde interesse in een rolkoffer die aan de verdachte toebehoorde. Na inspectie van de koffer werden in de wanden zestien pakketten aangetroffen met een witkleurige poedervormige stof, die later als cocaïne werd geïdentificeerd. De verdachte verklaarde dat ze de koffers van een kennis had geleend en niets wist van de cocaïne. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wisselende verklaringen had afgelegd en dat het niet aannemelijk was dat ze niet op de hoogte was van de inhoud van haar bagage. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank overwoog dat de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn bijna tien maanden bedroeg en dat dit een vermindering van de straf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en werd het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800735-12 (P)
Uitspraakdatum: 3 april 2015
Tegenspraak, na aanhouding niet verschenen
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
feitelijk verblijvende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Bijlsma. Ter terechtzitting was aanwezig mr. S. Bijl, advocaat te Amsterdam, die verklaarde niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om voor verdachte op te treden.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 05 juni 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3536,1 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 5 juni 2012 waren verbalisanten van de Douane op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, belast met de controle van de ruimbagage van vlucht OR 364 afkomstig uit Curaçao en Aruba. Deze controle werd uitgevoerd met een verdovende middelen douanespeurhond die op enig moment verhoogde interesse toonde in een groene rolkoffer. Op deze rolkoffer was een bagagelabel bevestigd, voorzien van nummer KL226448 en securitynummer 174, en tenaamgesteld op naam van ‘[label]’. Deze koffer werd aan een controle onderworpen. Na het openen van de koffer en het uit de koffer halen van de kledingstukken, voelde de rolkoffer abnormaal zwaar aan en op beelden van de X-raymachine werden in de wanden van de rolkoffer contouren van diverse pakketten waargenomen. De rolkoffer werd op de bagageband geplaatst teneinde de passagier ‘[label]’ te kunnen onderkennen. [2] Gezien werd dat een persoon voornoemde rolkoffer van bagageband 19 haalde, waarop zij werd aangesproken door een douanemedewerker en gevraagd om haar paspoort. Uit gegevens van het paspoort bleek dat deze persoon was genaamd: [verdachte] (hierna: verdachte). Desgevraagd bevestigde verdachte dat dit haar rolkoffer was. Ook de gegevens op de door haar overhandigde claimtag kwamen overeen met het bagagelabel op de rolkoffer. Tijdens de voortgezette controle deelde verdachte mede dat zij hier was voor vakantie bij haar zus in Rotterdam, dat zij vlak voor haar reis via haar zus benaderd was door een vrouw die haar had gevraagd de set groene koffers voor haar mee te nemen, dat zij de koffers vervolgens moest inpakken met kleding en dat de inhoud van de koffers haar eigendom is. In het bijzijn van verdachte werd de controle op de koffer voortgezet. Verdachte opende het slot op de rolkoffer met een sleutel aan haar sleutelbos. Na het leeghalen van de koffer werd waargenomen dat de koffer zwaar aanvoelde en dat de zijwanden abnormaal dik waren. Daarnaast werd een tweede rolkoffer, die verdachte als handbagage meevoerde, gecontroleerd, waarbij op het beeldscherm van het X-rayscanapparaat afwijkende contouren werden waargenomen ter hoogte van de zijwanden van de koffer. [3]
In de zijwanden van beide rolkoffers werden zestien pakketten aangetroffen met daarin een witkleurige poedervormige stof. Het nettogewicht van de zich in de pakketten bevindende witkleurige poedervormige stof bedroeg in totaal 3.536,1 gram. Zestien representatieve monsters van de in de pakketten aangetroffen stof zijn ter analyse verzonden naar het Douane Laboratorium in Amsterdam. [4] Uit onderzoek van dit laboratorium is gebleken dat het opgestuurde onderzoeksmateriaal telkens cocaïne bevat. [5]
Verdachte heeft bij haar verhoor tegenover de KMar verklaard dat zij de twee rolkoffers een dag voor haar vertrek naar Nederland te leen heeft gekregen van een kennis genaamd ‘[organisator]’ met de achternaam ‘[organisator]’ of ‘[organisator]’, omdat haar eigen koffers te lelijk en te zwaar waren. [6]
3.3.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat zij niets wist van de cocaïne in haar koffers.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Tijdens de controle van haar koffers verklaart verdachte dat zij vlak voor haar reis via haar zus is benaderd door een vrouw die haar heeft gevraagd de set groene koffers voor haar mee te nemen naar Nederland. Zij moest haar eigen kleding inpakken in die koffers.
Toen de cocaïne in haar koffers eenmaal was ontdekt, verklaarde verdachte opeens dat ze haar eigen koffers te groot en te zwaar vond en daarom op aanraden van haar zoon koffers van een zekere ‘[organisator]’ zou hebben geleend, een kennis die om de twee weken langs kwam en die ze al twee jaar kende. Het eerder genoemde verhaal zou ze nooit verteld hebben. De achternaam van deze ‘[organisator]’ weet verdachte niet zeker. Ze denkt dat het ‘[organisator]’ of ‘[organisator]’ is. Later in het onderzoek geeft verdachte aan dat de achternaam ‘[organisator]’ moet zijn en ze noemt een adres op Curaçao van deze ‘[organisator] ’. Op de eerstvolgende zitting blijkt dit adres niet te kloppen en komt verdachte met een ander adres. De rechter-commissaris is vervolgens eind 2012 een rechtshulpverzoek gestart, waarbij is gebleken dat op het opgegeven adres geen persoon met de naam ‘[organisator] ’ woont, zodat de getuige niet gehoord kon worden. Sindsdien heeft zich geen persoon gemeld met de naam ‘[organisator] ’ die het verhaal dat verdachte de koffer op haar eigen verzoek zou hebben geleend, zou kunnen bevestigen. De rechtbank merkt nog op dat het minst genomen ook opmerkelijk is dat verdachte een koffer van een kennis zou lenen omdat haar eigen koffer zo zwaar was, terwijl in de geleende koffer die ze als ruimbagage gebruikt, ruim drie kilo extra gewicht aan cocaïne zat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, teneinde te verhullen dat zij wel degelijk wist dat zij cocaïne in haar koffers met zich meevoerde. Haar laatste verhaal is ook niet aannemelijk, omdat zij op Schiphol niet zou worden opgehaald door iemand die ‘[organisator] ’ kende, zodat de organisatie na aankomst in Nederland dus geen zicht meer zou hebben op de cocaïne, terwijl verdachte volgens haar verhaal totaal niet zou hebben geweten van de cocaïne in haar bagage. Het is niet aannemelijk dat een organisatie een dergelijk risico neemt.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat:
zij op 5 juni 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3536,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 3536,1 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van de feiten, waaronder de hoeveelheid cocaïne is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De officier van justitie is in de strafeis uitgegaan van eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank en heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat sprake is van schending van de redelijke termijn.
Ook de rechtbank is van oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Op 5 juni 2012 is verdachte in verzekering gesteld, zodat vanaf die datum de redelijke termijn is aangevangen. Bij beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 19 juli 2012 om 14.00 uur geschorst. Op 7 augustus 2012 heeft de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, een verzoek van de verdediging om een getuige te horen op Curaçao toegewezen. Uit het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen d.d. 20 augustus 2012 van de rechter-commissaris is te herleiden dat het door de verdediging opgegeven adres van de getuige onbekend is, zodat het niet mogelijk is om de getuige voor de zitting van 27 augustus 2012 te horen. Ter terechtzitting van 27 augustus 2012 is de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de eerder toegewezen getuige alsnog te horen en op te roepen op een door de verdediging opgegeven nieuw adres op Curaçao. Uit het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen d.d. 13 november 2012 van de rechter-commissaris is te herleiden dat de dagvaarding aan de getuige met de strekking om als getuige te verschijnen op 30 oktober 2012 voor de rechter-commissaris te Willemstad op dit nieuwe adres niet is uitgereikt omdat de bewoner van het appartement op dit nieuwe adres mededeelde dat de getuige niet op dat adres woont.
Vervolgens is de zaak pas weer op 20 maart 2015 op zitting aangebracht en de rechtbank zal op 3 april 2015 uitspraak doen.
In het arrest van 17 juni 2008 heeft de Hoge Raad (LJN BD2578) de eerdere jurisprudentie met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens samengevat. De behandeling van een strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar en overschrijding van de redelijke termijn leidt
niettot de niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Als regel geldt dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in deze zaak (bijna) tien maanden, terwijl er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke forse overschrijding zou kunnen rechtvaardigen. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is derhalve geen sprake geweest. Integendeel, na de zitting van 27 augustus 2012 zijn er tot de terechtzitting van 20 maart 2015 geen andere onderzoekshandelingen meer verricht dan dat de rechter-commissaris op 13 november 2012 een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt, waarin besloten ligt dat het niet mogelijk is om de getuige [organisator]. [organisator] binnen een redelijke termijn te kunnen horen. De officier van justitie heeft voor de vertraging nadien ter terechtzitting geen verklaring gegeven.
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op de zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn, de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van ongeveer 32 maanden verminderd dient te worden tot de duur van 24 maanden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.M. Jansen, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal, opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], d.d. 5 juni 2012 (dossierparagraaf 1.1).
3.Proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 5 juni 2012 (dossierparagraaf 1.2).
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 6 juni 2012 (dossierparagraaf 1.1.4).
5.Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 13 juni 2012, met kenmerk A065.2.040396 en laboratoriumnummer 6265 X 12 (los opgenomen).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2012 (dossierparagraaf 1.4, bladzijden 6 en 7).