ECLI:NL:RBNHO:2015:2874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
15/800618-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewust onjuiste inlichtingen verstrekken door politie tijdens verhoor verdachte; schending van artikel 29 Sv; bewijsuitsluiting; woningoverval

Op 3 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een woningoverval op 10 augustus 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij de slachtoffers onder druk werden gezet om hun bezittingen af te geven. Tijdens de rechtszaak werd door de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de politie de verdachte had misleid tijdens de verhoren. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een schending van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM. Wel werd er bewijs uitgesloten dat direct verband hield met de schending. De rechtbank vond voldoende bewijs dat de verdachte betrokken was bij de overval en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die grote angst en onveiligheid hadden ervaren door de overval. De verdachte had eerder ook al veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800618-14 (P)
Uitspraakdatum: 3 april 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord-Holland Noord – HvB Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. van Kooij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Bovenkarspel, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2013 te [plaats], gemeente [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [straat], heeft weggenomen een I-pad (merk Apple) en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [aangeefster],in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever] en/of die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- vermomd met een bivakmuts en/of een panty over het hoofd op die [aangever] afliep(en) terwijl hij en/of een van zijn mededaders een ijzeren staaf (van ongeveer 30 centimeter lang) vasthield en/of aan die [aangever] toonde en/of
- ( vervolgens) die woning van die [aangever] en/of die [aangeefster] zijn binnen gegaan en/of
- in de woning die [aangeefster] die ijzeren staaf heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of - (daarbij) tegen die [aangeefster] (dreigend) heeft/hebben gezegd "mevrouw, open de kluis" en/of "Pak je tas!", terwijl hij, verdachte en/of zijn een van zijn mededaders voortdurend in die woning rondliepen met die ijzeren staaf.

2.Voorvragen

2.1.
De geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de rechtbank en redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.2.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
2.2.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat verdachte en zijn broer, tevens medeverdachte, [medeverdachte] door de politie en het Openbaar Ministerie willens en wetens zijn misleid teneinde (een) bekennende verklaring(en) te verkrijgen. Tijdens verhoren is hen namelijk in strijd met de waarheid verteld dat naast de werkelijk weggenomen buit tevens een enveloppe met een groot geldbedrag is weggenomen. Vervolgens zijn gesprekken tussen hen heimelijk opgenomen, hetgeen volgens de raadsman is te vergelijken met een verhoorsituatie. Aldus is gehandeld in strijd met het uit artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voortvloeiende pressieverbod. Nu verdachte tijdens de heimelijk opgenomen gesprekken niet in vrijheid heeft verklaard, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, daartoe aanvoerend dat het verbalisanten op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 onder omstandigheden is toegestaan een verdachte te misleiden. Nu het in dit geval een geringe misleiding betreft, te weten slechts de hoogte van het weggenomen geldbedrag, die bovendien in het belang was van het onderzoek naar een ernstig misdrijf en waarvoor toestemming is gegeven door de officier van justitie, is volgens de officier van justitie geen sprake van enig vormverzuim.
2.2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verbalisanten verdachte en zijn medeverdachte hebben misleid door in de verhoren in strijd met de waarheid te vertellen dat er bij de woningoverval een envelop met een geldbedrag van ongeveer € 1.250,- was weggenomen. Het noemen van deze fictieve buit maakt deel uit van een zogenaamd tactisch plan, neergelegd in een proces-verbaal op pagina 213 en verder (map A) van het dossier. Eveneens onderdeel uitmakend van dit plan is een OVC volgend op de verhoren van verdachte en zijn medeverdachte, zowel in de hal van het politiebureau als in de taxi die beide verdachten van het politiebureau naar huis heeft gebracht. Dit plan was erop gericht verdachten te bewegen te spreken over de door hen gepleegde overval, aldus het proces-verbaal tactisch plan.
De rechtbank is van oordeel dat door het noemen van een fictieve buit in strijd is gehandeld met de beginselen van een goede procesorde. Het is politieambtenaren immers niet toegestaan, ook niet met toestemming van de officier van justitie, moedwillig foutieve informatie te verstrekken teneinde te proberen een verdachte tot een (bekennende) verklaring te bewegen. Weliswaar ondervond verdachte kennelijk geen directe pressie door de misleidende mededeling, maar deze methode doet afbreuk aan de verklaringsvrijheid van een verdachte en daarom is artikel 29 Sv geschonden. Een verdachte behoort erop te kunnen vertrouwen dat de door verbalisanten genoemde feiten op waarheid berusten. Dit kan anders zijn indien voor misleiding een wettelijke grondslag bestaat. Artikel 3 van de Politiewet is hiervoor echter niet toereikend. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Het door de raadsman bepleite gevolg van dit vormverzuim, de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, is echter alleen aan de orde indien de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan of in de gevallen van zeer fundamentele inbreuken waarbij de belangen van de verdachte weliswaar niet direct zijn geschaad, maar wel het wettelijke systeem in de kern is geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het enkel noemen van een fictieve buit om te proberen verdachten van een ernstig strafbaar feit tot een verklaring te bewegen niet een zodanig ernstige of fundamentele inbreuk oplevert dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het verweer wordt verworpen.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • verdachte heeft een alibi voor de avond van 10 augustus 2013. Hij was met zijn vriendin en vrienden naar het jazzweekend in [plaats];
  • verdachte betwist uitdrukkelijk dat hij in de rode Ford Focus heeft gezeten en stelt dat er sprake kan zijn van een persoonsverwisseling. Zijn broertje heeft namelijk dezelfde initialen en lijkt op hem;
  • de OVC gesprekken zijn verkeerd vertaald, dan wel verkeerd geïnterpreteerd. Ook is er geen sprake van daderinformatie, omdat op het tijdstip van de OVC [medeverdachte] al over het gehele dossier beschikte.
3.3.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsverweren
3.3.1.
Bewijsuitsluiting
Hiervoor onder 2.2.3 heeft de rechtbank vastgesteld dat in dit geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim tijdens het opsporingsonderzoek. Vervolgens is de vraag of aan genoemd vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg.
Voor het antwoord op deze vraag is een aantal factoren van belang, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan en het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan bewijsuitsluiting uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en eerst indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Het belang van het voorschrift van artikel 29 Sv is erin gelegen dat een verdachte erop moet kunnen vertrouwen dat de politie de waarheid spreekt en hem niet op slinkse wijze tot een bekennende verklaring probeert te verleiden. Misleiding zonder toereikende wettelijke grondslag leidt ertoe dat verdachte is geschonden in zijn rechten op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden).
Weliswaar betreft het gebeurde in dit geval een geringe mate van misleiding, namelijk slechts ten aanzien van de omvang van de weggenomen buit, maar de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden – tijdens verhoren en voorafgaand aan een OVC, met het expliciete doel een verklaring te verkrijgen – vergroten de ernst ervan. Voorts heeft het verzuim nadeel veroorzaakt voor verdachte omdat het heeft geleid tot belastend bewijsmateriaal in het proces-verbaal OVC. Immers, verdachte en zijn broer hebben tijdens de OVC over de fictieve buit gesproken, terwijl zij hier eerder in het politieverhoor geen verklaring over hebben willen afleggen. In zoverre zijn de rechten van verdachte dan ook geschonden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de in het proces-verbaal OVC opgenomen verklaringen van de verdachten die rechtstreeks verband houden met het onderwerp van de schending, te weten de fictieve buit.
3.3.2
Herkenning rode Ford Focus
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de herkenning van de Ford Focus door getuige [G.] betrouwbaar. Weliswaar heeft hij in eerste instantie verklaard dat de auto die rond het tijdstip van de overval wegreed van het naast de [straat] te [plaats] gelegen parkeerterrein een Honda Civic betrof, maar hij heeft vervolgens (pagina 70 van het dossier), de dagen na de overval, op eigen initiatief naar Honda Civic’s uitgekeken en is er zelfstandig achter gekomen dat dit niet juist was. Dat hij bij de latere fotoconfrontatie niet is geconfronteerd met foto’s van een Honda Civic, acht de rechtbank dan ook begrijpelijk.
3.3.3.
Alibi
Verdachte heeft verklaard dat hij de avond van de overval niet in de rode Ford Focus heeft gezeten die in [plaats] is gecontroleerd, maar dat hij met zijn vriendin [L.] en twee vrienden, mevrouw [B.] en de heer [W.], het Jazzweekend in [plaats] heeft bezocht. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman verzocht vier getuigen op de terechtzitting te horen. Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen op de terechtzitting van 23 maart 2015 overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is op 15 november 2014 aangehouden en meermalen verhoord. Vervolgens is verdachte op 9 december 2014 wederom aangehouden en opnieuw meermalen verhoord. Pas op 6 maart 2015 heeft de raadsman van verdachte verzocht voornoemde getuigen op de terechtzitting op te roepen, omdat verdachte zich inmiddels had herinnerd dat hij die avond naar het jazzweekend was geweest. Verdachte heeft hierover niet eerder verklaard in de verhoren bij de politie.
De getuigen [B.] en [W.] hebben beiden verklaard dat [L.], de vriendin van verdachte, hen had gevraagd te ‘bevestigen’ dat verdachte die avond naar het jazzweekend was geweest.
Getuige [B.] heeft verklaard dat zij in de afgelopen jaren drie keer naar het jazzweekend zijn geweest met verdachte en zijn vriendin. Details over het verloop van de avond in 2013 kan zij zich niet goed herinneren, het gaat altijd een beetje hetzelfde, zo heeft de getuige gesteld. Voorts heeft zij verklaard dat het echt al heel lang geleden is.
Getuige [W.] weet zich ook geen tijdstippen of details van de avond te herinneren. Gezien het feit dat de getuigen al meermalen met verdachte en zijn vriendin naar het jaarlijkse jazzweekend zijn geweest en zij geen duidelijke herinnering aan deze specifieke avond hebben, kan op grond van deze getuigenverklaringen niet gesteld worden dat verdachte zich op 10 augustus 2013 rond het tijdstip van de overval in hun gezelschap in [plaats] bevond.
Getuige [K.] heeft verklaard dat hij verdachte op 10 augustus 2013 ergens tussen tien uur en half twee heeft gezien in een café te [plaats]. De verklaring van getuige [K.] is echter dermate vaag en tegenstrijdig dat de rechtbank van oordeel is dat deze verklaring evenmin tot bewijs kan dienen.
Getuige [L.] heeft verklaard dat verdachte op 10 augustus 2013 de gehele avond op het jazzweekend aanwezig is geweest. [L.] is de vriendin van verdachte en tevens degene die de drie andere getuigen heeft gevraagd te - nota bene - ‘bevestigen’ dat haar vriend die avond op het jazzweekend aanwezig was. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat haar verklaring ongeloofwaardig is.
Tegenover deze verklaringen staan de hierna onder 3.4. opgesomde bewijsmiddelen waaruit volgt dat de broer van verdachte, [medeverdachte], van het begin af aan heeft verklaard dat verdachte zich op het moment van de staandehouding van de rode Ford Focus, bij hem in de auto bevond. Dit wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van d.d. 14 augustus 2013 van verbalisanten [R.] en [O.] (zie noot 10).
Ten aanzien van dit laatste proces-verbaal heeft de raadsman van verdachte er nog op gewezen dat de politie zelf in het verhoor van verdachte van 15 november 2014 (map B.02, p. 379) de fout ingaat, omdat wordt voorgehouden dat als personalia van de persoon op de passagiersstoel zijn opgegeven: [naam]. Tevens is in het proces-verbaal van relaas (p. 21) [naam] opgetekend.
In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de staandehouding van [O.] en [R.] van 14 augustus 2013 zijn echter de juiste personalia opgenomen. Dat op een later moment bij het maken van een overzichtsverbaal en bij het opmaken van een proces-verbaal van verhoor een fout is gemaakt, doet daar niet aan af.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door verdachte gegeven alibi ongeloofwaardig.
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
[aangeefster] verklaart op 11 augustus 2013 als volgt: [2] Ik doe aangifte van een overval in mijn woning aan de [straat] te [plaats], gemeente [plaats]. Dit gebeurde op 10 augustus 2013. Ik heb ongeveer 22.50 uur wat ingeschonken. Op een gegeven moment werd er heel hard op de deur gebonsd. Ik heb even gewacht en ben naar de voordeur gelopen. Ik zag een schim in de richting van ons pad lopen langs de voorkant van onze woning. Mijn man was al via de achterdeur naar buiten gelopen om te kijken wie of wat er was. Ik zag toen dat die schim of schimmen de hoek om liepen, over het pad en langs de zijkant van onze woning. Daar zag ik twee mannen lopen. Ik ben weer naar de woonkamer gelopen en aldaar kwam ik ineens een man tegen. Hij kwam zo de hoek om. Ik zag dat de man een ijzeren staaf bij zich had. De man zei tegen mij: “Mevrouw, open de kluis”. Ik zei tegen hem: “We hebben dit huis pas gekocht en de kluis is open en er zit niets in.” Vanaf de salontafel haalde de man de iPad af. Ik zag dat de man rondkeek in de keuken en hij zei nog tegen mij: “Pak je tas!” Ik zag dat hij naar de keuken liep en daar staat een soort van houten dienblad en daarin een bakje. Daarin zat de portemonnee van mijn man. Hij had de staaf in zijn linkerhand en hij pakte de iPad met zijn rechterhand. Volgens mij deed hij deze onder zijn arm. Daarna pakte hij met rechts de portemonnee. Ik heb het idee dat er nog een man was maar deze heb ik niet gezien. Deze stond mogelijk in de deuropening of op het stoepje. De man met de staaf heeft namelijk nog wat tegen hem gezegd. Het was in een vreemde taal. Daarna ging hij naar buiten door de achterdeur, samen mogelijk met die ander en rechtsom richting het pad en het parkeerterrein. Ik ben op een gegeven moment zelf ook naar buiten gelopen door de achterdeur. Op dat moment hoorde ik op het parkeerterrein naast ons een auto starten. Ik zag trouwens eerst koplampen. Bij ons is volgens mij weggenomen mijn mans portemonnee met pasjes en de iPad (merk Apple [3] ) van mijn man.
Ik kan u de man die in de woonkamer stond en mij aansprak en de ijzeren staaf bij zich had als volgt omschrijven:
  • Man
  • Negroïde uiterlijk
  • Volgens mij rond de dertig jaar oud
  • Tussen de 1.80 m en 1.90 m
  • Dun en slank
  • Haarnet/panty om volgens mij langer haar in vast te houden. Er zat in ieder geval wel een bult aan de linkerkant alsof er haar in zat.
  • Hij had geen accent, maar sprak met een mogelijk andere dader in een vreemde taal.
De echtgenoot van mevrouw [aangeefster], de heer [aangever], heeft als volgt verklaard: [4]
Op 10 augustus 2013 tussen 23.15 uur en 23.30 uur zat ik met mijn vrouw tv te kijken. Mijn vrouw hoorde gerammel aan de voordeur en maakte mij daarop attent. Vervolgens ben ik via de achterdeur rechtsom het huis gelopen. Ik trof aan de voorkant van mijn woning twee gehurkt zittende mannen. Ik zei tegen de mannen: “Hé, wat moet dat daar, houd daar mee op, ga weg”. Ik zag toen dat beiden mannen opstonden, waarbij één man naar mij toe kwam en de tweede afstand van mij nam. Vervolgens zie ik een derde man komen uit de richting de voordeur van mijn woning die ik verdachte drie zal noemen. De man die op mij afliep, die ik verdachte één noem, zei in gewoon Nederlands: “Wat bedoel je” of “wat nou” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens zag ik dat de tweede man, deze noem ik verdachte twee, ook mijn richting op kwam. Mijn vrouw had inmiddels het buitenlicht wat op het hek zit aangedaan. Ik zag dan ook dat toen verdachte twee op een afstand van circa twee meter stond een bivakmuts op had. Ik zag toen ook dat hij in zijn rechterhand een staaf had, ik dacht ongeveer van circa 30 centimeter lengte en een doorsnee van 1 tot 1,5 centimeter dik. Hij hield zijn hand hangend langs zijn lichaam en de staaf was naar beneden gericht.
Omschrijving verdachte één:
  • Man
  • Ongeveer 30 jaar
  • Lengte 1.80 meter
  • Uiterlijk Afrikaans
  • Een fors postuur, iets gezet postuur
  • Donker en kort haar boven de oren
  • Gelaat vorm rond
  • Kleur iets getint
  • Spraak vlot Nederlands, redelijk ABN, verder sprak hij een onbekende buitenlandse taal met zijn compaan.
Omschrijving verdachte twee:
  • Man
  • jong, gezien de houding en postuur
  • kleiner dan één, ik schat 1.70 meter
  • postuur slank
  • heeft niets tegen mij gezegd, alleen in een buitenlandse taal gesproken tegen nummer één.
Verdachte drie heb ik slechts als een schim gezien.
Getuige [Z.] heeft als volgt verklaard: [5]
Op zaterdag 10 augustus 2013 rond 23.20 uur was ik in de kantine van de camping [K.]. Op dat moment kwam mijn buurman [aangever] binnen vliegen en hij riep: “Bel de politie, ik heb drie gemaskerde mannen binnen en [aangeefster] is ook nog binnen”. We liepen naar zijn woning en zagen [aangeefster] net naar buiten komen. Op dat moment zagen wij een auto vanaf de parkeerplaats komen. De parkeerplaats ligt rechts naast de woning van [aangeefster] en [aangever]. Dit is een grote parkeerplaats welke hoort bij Hotel Fletcher. Ik kan alleen vertellen dat de auto met hoge snelheid weg reed. Ik kon alleen zien dat hij remde bij de kruising [straat]/[straat] te [plaats]. Ik kan alleen van de auto zeggen dat deze voor mijn gevoel grote brede remlichten had, je kon ze duidelijk zien. Toen ik met [aangever] aan kwam lopen reed de bewuste auto al ter hoogte van het Hotel Fletcher. Wij hebben hem dus niet van de parkeerplaats af zien komen, dat zei [aangeefster].
Getuige [G.] heeft als volgt verklaard: [6]
Ik ging gisteravond omstreeks 23.25 uur mijn vrouw ophalen bij het station in [plaats]. Ik heb nog op de klok van mijn auto gekeken en die gaf 23.28 uur aan. Volgens mij loopt de klok van mijn auto iets voor, ongeveer 3 minuten. Toen ik van huis wegreed zag ik vanaf het parkeerterrein van het Fletcher hotel een auto wegrijden. De auto reed met redelijk vaart weg bij de parkeerplaats. Bij de kruising met de [straat] en de [straat] zag ik dat de auto linksaf sloeg richting [plaats]. De auto was rood, een kort model, hatchback. Ik had het idee dat het een vrij sportief model was. Het was een vrij breed model. De auto heeft in ieder geval een Nederlandse kentekenplaat. De verlichting stond boven elkaar. De verlichting van de auto was rechthoekig, de verschillende verlichtingen waren als het ware boven elkaar gestapeld.
Op 3 september 2013 is getuige [G.] nader verhoord over de personenauto. Het proces-verbaal van bevindingen houdt het volgende in: [7]
Ik, verbalisant, had een tekening gemaakt van een achterzijde van een personenauto. Hierop waren geen achterlichten ingetekend. Ik vroeg aan getuige [G.] of hij voor mij de verlichting wilde intekenen van de rode personenauto waarover hij eerder had verklaard. Vervolgens tekende getuige de verlichting tot in de raamstijlen. [8]
Vervolgens toonde ik, verbalisant, getuige [G.] een aantal foto’s van de achterzijde van de rode personenauto’s. Getuige bekeek de foto’s en verklaarde als volgt:
Foto 12: Ja, dat is het model. De kleur is het zeker.
Foto 14: Ja, inderdaad een Ford Focus. [9]
Verbalisanten [O.] en [R.] hebben als volgt gerelateerd: [10]
Op zaterdag 10 augustus 2013, omstreeks 23.28 uur hoorden wij dat er zojuist een overval op een woning had plaatsgevonden in [plaats] en dat de daders vermoedelijk waren gevlucht in een personenauto. Het zou gaan om drie mannen met allen een donkere huidskleur. Omstreeks 23.50 uur hoorden wij dat de officier van dienst, [M.], inspecteur van politie, achter een personenauto reed, voorzien van het kenteken [AA-BB-99], met daarin drie donker gekleurde mannen. [M.] gaf aan dat hij zag dat het voertuig ter hoogte van [straat] over de N9 reed, komende uit de richting van [plaats] en rijdende in de richting van [plaats]. Op zaterdag 10 augustus 2013, omstreeks 23.55 uur, hielden wij bedoelde voertuig staande op de [straat]. Wij zagen dat het voertuig een personenauto betrof van het merk Ford, type Focus, kleur rood en voorzien van kenteken [AA-BB-99]. Wij zagen dat in het voertuig drie mannen zaten welke ons opgaven te zijn genaamd:
[medeverdachte]. Was bestuurder van de genoemde personenauto.
Signalement:
Huidskleur: donkere huidskleur
Lengte: tussen de 1.80 meter en 1.90 meter
Postuur: normaal/sportief
Haardracht: kort gemillimeterd haar
En
[verdachte], zat als passagier in de genoemde personenauto voorin op de bijrijdersstoel.
Signalement:
Huidkleur: negroïde
Postuur: normaal tot sportief
Haardracht: zwart kroes haar half lang tot op zijn schouders (dreads)
En
[medeverdachte], zat achterin de genoemde personenauto achter de bestuurder.
Signalement:
Huidskleur: persoon met een donkere huidskleur
Lengte: tussen de 1.70 meter en 1.80 meter
Postuur: normaal postuur
Haardracht: kort gemillimeterd haar
Opvallende kenmerken: sprak gebrekkig Nederlands.
Wij verbalisanten hebben op zaterdag 10 augustus 2013, omstreeks 23.56 uur, de drie personen die in de rode Ford Focus zaten, gevraagd om hun identiteitsbewijs. Ik, [O.], heb van de persoon op de bijrijdersstoel alleen twee bankpassen gezien met daarop de eerder opgegeven naam: [verdachte]. Hierna heb ik de persoon in de mij als opsporingsambtenaar beschikbaar zijnde systemen geraadpleegd. Hieruit bleek dat de opgegeven persoonsgegevens juist waren. Ook zag ik dat er in onze systemen een foto van[verdachte], beschikbaar was. Ik zag dat de persoon welke voor mij stond dezelfde was als de persoon op de foto in ons systeem.
Op 18 maart 2015 heeft verbalisant [O.] ten aanzien van de herkenning van verdachte aanvullend als volgt verklaard: [11]
In het specifieke geval van de toen nog als betrokkene aangemerkte [verdachte], [geboortedatum] bleek dat er een foto in ons zogenoemde HKS-systeem bij de opgegeven persoonsgegevens beschikbaar was. Het HKS-systeem werkt zo dat hij automatisch de meest recente foto van de persoon laat zien. Dit was op het moment van staande houding een foto van betrokkene [verdachte] [geboortedatum] genomen in 2006. De foto welke naar voren kwam is dus op straat tijdens de staande houding bekeken en met de staande gehouden persoon vergeleken. Ik, [O.], heb betrokkene [verdachte] destijds herkend als dezelfde persoon als op de beschikbare foto met de daarbij in het systeem staande persoonsgegevens.
Normaal gesproken zou een persoon van wie de identiteit niet kan worden vastgesteld worden aangehouden en worden overgebracht naar het bureau van politie. Dit is in dit geval niet gebeurd omdat er bij mij geen twijfel bestond dat de door de staande gehouden persoon opgegeven persoonsgegevens niet juist waren. De bankpassen waren alleen ondersteunend bewijs, de foto uit ons systeem was doorslaggevend. Van het jongere broertje van [verdachte] was destijds geen foto beschikbaar.
Uit onderzoek telecommunicatie is het volgende is gebleken: [12]
Het telefoonnummer [06-x] is in gebruik bij [medeverdachte]
Uit analyse van zendmastgegevens is komen vast te staan dat het telefoonnummer [06-x] op zaterdag 10 augustus 2013 om 23:10:29 uur gebruik maakt van de zendmast van Vodafone 11663 welke is gelegen aan de [straat] in [plaats]. Het telefonisch contact is met nummer [06-y], in gebruik bij [M.]. Duur van het gesprek is ongeveer 70 seconden. Wanneer het belmoment is beëindigd maakt het telefoonnummer [06-x] gebruik van de zendmast van Vodafone-30983 gelegen aan de [straat] te [plaats].
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [06-x] zich verplaatst vanaf de [straat] in de richting van [plaats].
Volgens zogenaamde ARS-gegevens bevond het kenteken [AA-BB-99] zich op 10 augustus 2013 om 23:45:37 op de provinciale weg N9. [13] Op dat moment passeerde de Ford Focus de locatiepaal RWS_N9_17-A, welke geplaatst is op de provinciale weg N9 net na de kruising met de [straat] te [plaats].
[medeverdachte] heeft op 12 november 2014 bij de politie verklaard dat hij op 10 augustus 2013, toen hij door de politie werd aangehouden, een rode Ford Focus bestuurde en samen met zijn broertje [verdachte] in de auto zat. Ze zijn die avond samen vanaf het huis van[medeverdachte] vertrokken. [14]
Op 15 november 2014 hebben verdachte en zijn broer [medeverdachte] met elkaar gesproken in de hal van het politiebureau te [plaats] en de taxi die verdachte en zijn broer vervoerde van het politiebureau in [plaats] naar [plaats]. Deze gesprekken zijn opgenomen. Onder meer wordt het volgende verklaard: .
[verdachte]: Kijk nòh, ik heb hen in de maling genomen want. Ik had niet bij me.. (..) Daarom heb ik tegen hen gezegd dat ik niet in de auto was. [15]
(…)
Ik zei tegen hen, jullie zijn sukkels. Jullie hadden die ene legitimatie moeten vragen. Begrijp je? [16]
[medeverdachte] Nee ik dacht dat jij ook mijn ehm dat ding nòh …
[verdachte]: Nee jòh
[medeverdachte]: Legitimatie nòh.
[verdachte]: Anders had ik niet tegen hen kunnen liegen nòh.
Je kan geen spullen van mensen gaan pakken met legitimatie op zak en het valt in het huis van de mensen. Dat kan niet [medeverdachte].
[medeverdachte]: Toen ze de dingen vertelden, hebben ze iets gezegd op de laatste dag dat ik voor moest komen. Kwam er iets anders naar voren, er werd gezegd dat van de parkeerplaats van het hotel een, de auto zag een auto voor zich wegscheuren. [17]
[verdachte]: Ik weet heel goed dat toen we wegreden, we reden en daarna gingen we zo snel mogelijk links.
[medeverdachte]: Ja.
[verdachte]: Ze menen te zeggen dat wanneer de politie mij vroeg wie ik was, dat ik mijn twee bankpassen heb gegeven. Hé, matie ik ga nooit, nooit van jouw leven dingen van mensen pakken met één van die kutten/dingen op zak. Want ik ken veel mensen die naar binnen zijn gegaan, die lieten hun paspoort vallen. Hou op. Dan ben je een lul. [18]
(…)
[verdachte]: Maar, kijk nòh, ik had een dag om mijn verhaal voor te bereiden en daar bleef ik bij. [19]
3.5.
Tussenconclusie
Op grond van bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast:
Op 10 augustus 2013, om 23.10 uur, bevindt de telefoon van[medeverdachte] zich in [plaats].
[medeverdachte] en zijn toenmalige vriendin hebben verklaard dat zij op die dag telefonisch contact hebben gehad.
Om 23.10 uur is er contact tussen de telefoon van [medeverdachte]en die van zijn toenmalige vriendin.
Rond 23.15 uur heeft de woningoverval in [plaats] plaatsgevonden.
Een getuige heeft gezien dat er van de parkeerplaats naast de overvallen woning direct na de overval, rond 23.25 uur, een rode auto is weggereden. Deze getuige heeft gezien dat deze auto wegreed in de richting van [plaats]. De getuige heeft op een later tijdstip verklaard dat het moet gaan om een Ford Focus.
De auto met kenteken [AA-BB-99] bevond zich op 10 augustus 2013 om 23.45 uur op de provinciale weg N9, ter hoogte van de [straat] te [plaats].
Op 10 augustus 2013 rond 23.55 uur is door de politie een rode Ford Focus met kenteken [AA-BB-99] staande gehouden op de [straat] te [plaats]. In de auto zaten drie donkergekleurde mannen. De auto werd bestuurd door [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande staat het voor de rechtbank vast dat de door de politie om 23.55 uur staande gehouden rode Ford Focus dezelfde auto is geweest die getuige [G.] rond 23.25 uur heeft waargenomen, wegrijdend vanaf het parkeerterrein aan de [straat]. Nu getuige [aangeefster] heeft verklaard dat zij, vlak na de overval, een auto hoorde starten vanaf hetzelfde parkeerterrein, kan het niet anders dan dat de daders van de overval deze auto hebben gebruikt bij de vlucht.
Het oordeel dat verdachte één van de inzittenden van genoemde Ford Focus was, en daarmee dus eveneens één van de daders van de overval, baseert de rechtbank op de volgende omstandigheden:
De persoon op de bijrijdersstoel van de Ford Focus met kenteken [AA-BB-99] heeft tijdens de staandehouding geen legitimatiebewijs bij zich. Hij legitimeert zich met bankpassen als te zijn genaamd [verdachte]. Verbalisanten stellen door middel van een foto uit het politiesysteem vast dat deze persoon verdachte betreft.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte naast hem zat in de rode Ford Focus ten tijde van de staandehouding en dat zij die avond samen van huis zijn vertrokken.
Opvallend is dat verdachte meteen in zijn eerste verhoor van 15 november 2014 bij de politie, wanneer hij wordt geconfronteerd met de tegen hem bestaande verdenking, uit zichzelf heeft verklaard: “Hadden ze mijn ID gecontroleerd? (..) Als ze mijn ID hadden gecontroleerd dan weet u het zeker. (..) Ik heb al twee jaar geen contact met mijn broer. (…) Dan hebben ze zeker mijn ID niet gecontroleerd, want ik zat niet in die auto.”
Verdachte heeft in de hiervoor weergegeven passages van de OVC met zijn mededader gesproken over het wegrijden vanaf de parkeerplaats en het zo snel mogelijk links af slaan, wat overeenkomt met de lezing van getuige [G.].
Verdachte heeft in de hiervoor weergegeven passages van de OVC gesproken over “ik heb hen in de maling genomen” “Daarom heb ik tegen hen gezegd dat ik niet in de auto was”.
Van de inzittenden van de auto is verdachte de enige met lang haar in dreads. Aldus komt van de inzittenden alleen het signalement van verdachte overeen met het door aangeefster [aangeefster] genoemde signalement van de dader die in de woning is geweest. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte de dader is geweest die met een bivakmuts of haarnet/panty op het hoofd en met een ijzeren staaf in de hand de woning is binnen gegaan.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af:
  • Verdachte en zijn mededader zijn samen naar de plaats van de overval gereden.
  • Verdachte is vervolgens samen met zijn mededader naar de woning toegelopen.
  • Een mededader van verdachte is als eerste op [aangever] afgelopen en heeft een intimiderende houding aangenomen.
  • Vervolgens is verdachte op [aangever] toegelopen met de metalen staaf in zijn hand, waarop [aangever] is weggerend.
  • Verdachte is daarop met bedekt hoofd en met de staaf in zijn hand de woning ingegaan en heeft aangeefster [aangeefster] aangetroffen. Verdachte heeft een iPad en een portemonnee gepakt en heeft de woning verlaten.
  • Verdachte en zijn mededader zijn samen in de auto weggereden.
Verdachte is zodoende betrokken geweest bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het delict. Zijn bijdrage aan het delict is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van medeplegen van het ten laste gelegde.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van wat hiervoor onder 3.4. en 3.5. is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 augustus 2013 te [plaats], gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [straat] heeft weggenomen een iPad (merk Apple) en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [aangever], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [aangever] en/of die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- vermomd met een bivakmuts en/of een panty over het hoofd op die [aangever] afliep terwijl hij een ijzeren staaf van ongeveer 30 centimeter lang vasthield en
- vervolgens die woning van die [aangever] en die [aangeefster] is binnen gegaan en
- tegen die [aangeefster] dreigend heeft gezegd "mevrouw, open de kluis" en "Pak je tas!", terwijl hij, verdachte, voortdurend in die woning rondliep met die ijzeren staaf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en heeft zich niet uitgelaten over de mogelijk op te leggen straf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn mededader(s) schuldig gemaakt aan een overval in de avonduren in een woning. Verdachte heeft hierdoor grote gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers, het echtpaar [aangever]-[aangeefster]. Verdachte en zijn mededader(s) waren slechts uit op geldelijk gewin en hebben zich niet bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. Feiten als de onderhavige kenmerken zich doordat zij een ernstige inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun woning. De ervaring leert dat een slachtoffers van een dergelijke overval nog langdurig de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie hierover namens de slachtoffers het nodige verklaard. Daarnaast veroorzaken feiten als deze maatschappelijke onrust en brengen een algemeen gevoel van onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 december 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, maar niet recent, terzake van vermogensdelicten tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden te recidiveren.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren heeft oriëntatiepunten opgesteld die door de rechtbank als leidraad worden gehanteerd bij het bepalen van een passende en geboden straf voor feiten als het onderhavige. De rechtbank ziet noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het dossier en ter terechtzitting is gebleken, noch anderszins aanleiding om van deze oriëntatiepunten af te wijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het volgende wetsartikel is van toepassing:
artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 april 2015.
Mr. P. de Mos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Alle noten verwijzen naar het procesdossier onderzoek Stockton10, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 augustus 2013 van S. [aangeefster], p. 31- 33.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2013 van [M.], p. 37.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 11 augustus 2013 van getuige [aangever], p. 38-41.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [Z.] d.d. 11 augustus 2013, p. 217.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [G.] d.d. 11 augustus 2013, p. 222-223.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2013, inhoudende tonen achterzijde auto’s aan getuige [G.], p. 69-70.
8.Bijlage 1 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 september 2013, p. 71.
9.De foto’s zijn opgenomen in bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen. Op foto 12, pagina 77, is afgebeeld een rode Ford Focus. Op foto 14, pagina 78, is afgebeeld een rode Ford Focus.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2013, p. 58-59.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 maart 2015, losbladig.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2013, p. 198 - 201.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2013, p. 85.
14.Proces-verbaal d.d. 12 november 2014, pagina’s 274, 279 en 280 (map B-01)
15.Proces-verbaal OVC uitgewerkt door 2e tolk d.d. 4 december 2014, E-25, p. 155
16.Proces-verbaal OVC uitgewerkt door 2e tolk d.d. 4 december 2014, E-25, p. 157
17.Proces-verbaal OVC uitgewerkt door 2e tolk d.d. 4 december 2014, E-25, p. 162
18.Proces-verbaal OVC uitgewerkt door 2e tolk d.d. 4 december 2014, E-25, p. 165
19.Proces-verbaal OVC uitgewerkt door 2e tolk d.d. 4 december 2014, E-25, p. 167