Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2015 in de zaken tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
J.F.M. de Groot RA, E.J.M. Wijnands RE RA, G.A. Verschuren RE RA en N.T. Vink. De beroepen zijn behandeld tegelijkertijd met de beroepen die zijn ingediend namens [A BEDRIJF] B.V., [B BEDRIJF] B.V., [C BEDRIJF] B.V. en [D BEDRIJF] B.V. De gemachtigde en
[A] hebben de zittingszaal op eigen initiatief tijdens de mondelinge behandeling verlaten.
Overwegingen
Geschil1. In geschil is of het beginsel van goede procesorde is geschonden, of aan de zijde van eiseres sprake is van een buitensporige en individuele last en of de boetes terecht zijn opgelegd. De bedragen aan kansspelbelasting zijn niet in geschil.
[A] (bijlage 11). De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat uitsluitend de gevolgen van de invoering van de kansspelbelasting kunnen worden beoordeeld. De gevolgen van de invoering van het rookverbod, de kredietcrisis, de invoering van de kansspelheffing per 1 april 2012 en de gewijzigde consumentenvoorkeuren (meerspelers in plaats van enkelspelers, de opkomst van internet, de verschuiving van de horeca naar de amusementscentra en de neergang van de bruine cafés) wegen om deze reden niet mee. De effecten van (eventuele) flankerende maatregelen en de bijeffecten van de vrijstelling van omzetbelasting wegen evenmin mee, gelet op het oordeel van de Hoge Raad dat op het niveau van de regelgeving geen sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol. Op het niveau van de wetgever is er dus geen schending. Dat de invoering van de kansspelbelasting bij eiseres wel tot een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol heeft geleid, blijkt niet uit bijlagen 11 en 12. Het is om te beginnen niet aannemelijk dat de inworp in de automaten is verminderd als gevolg van de invoering van de kansspelbelasting. Voor de consument maakt het immers niet uit of omzetbelasting dan wel kansspelbelasting wordt ingehouden. Voorts twijfelt de rechtbank aan de gepresenteerde omzetcijfers. De aangiften en het boekenonderzoek geven aanleiding om te veronderstellen dat de omzet veel hoger is. Indien en voor zover eiseres hier slechts de daadwerkelijk ontvangen opbrengsten heeft weergegeven, geldt om te beginnen dat het aandeel niet-ontvangen opbrengsten dan niet inzichtelijk is gemaakt. De diverse voorzieningen voor dubieuze debiteuren maken dit niet inzichtelijk(er). Zelfs indien dit wel inzichtelijk wordt gemaakt, blijft de vraag of (het hoge aandeel) oninbare vorderingen door de kansspelbelasting wordt veroorzaakt of door andere oorzaken, zoals de kredietcrisis, gewijzigde consumentenvoorkeuren of andere omstandigheden. De rechtbank acht aannemelijker dat eiseres door dubieuze vorderingen op horecaondernemers in de problemen is geraakt. Dat de kansspelbelasting hierbij een rol zou hebben gespeeld, is niet aannemelijk gemaakt. Verder is uit de cijfers in bijlage 12 af te leiden dat eiseres hoge loonkosten en overige kosten heeft, waarin niet (tijdig) is gesneden en die de eerste jaren na de invoering van de kansspelbelasting zelfs zijn gestegen. In dat verband heeft verweerder erop gewezen dat het percentage van de loonkosten dat is doorbelast aan gelieerde vennootschappen, in de loop der jaren is gedaald. In 2010 en 2012 heeft eiseres aanzienlijke buitengewone lasten gedragen (in 2010 € 209.120, niet gespecificeerd, en in 2012 afboeking [C] Horeca van € 44.366,43 en afboeking borgstelling leningen van € 820.453,61). Opnieuw heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat deze lasten zijn veroorzaakt door de kansspelbelasting. Tot slot merkt de rechtbank in dit verband op dat, zoals de Hoge Raad heeft overwogen, van eiseres ook had mogen worden verwacht dat zij de tering naar de nering zou zetten. Uit de cijfers blijkt dat dit niet is gelukt. Dit kan eiseres niet wijten aan de invoering van de kansspelbelasting, te meer niet nu er geen enkele aanwijzing is dat eiseres als gevolg van de kansspelbelasting in de problemen is gekomen.
Beslissing
E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.