ECLI:NL:RBNHO:2015:2547
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet na faillissement van werkgever
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een uitkering wegens betalingsonmacht op basis van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres, die voor bepaalde tijd in dienst was bij een failliete werkgever, had een uitkering aangevraagd na het faillissement van haar werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever op 18 maart 2014 failliet was verklaard en dat eiseres tot 21 maart 2014 in dienst bleef, maar dat er een vergoeding was betaald aan de failliete werkgever door de gemeente waar zij gedetacheerd was. De rechtbank oordeelde dat er geen recht op overname van de loonbetalingsverplichting bestond, omdat er een vergoeding was verstrekt aan de failliete werkgever voor de verrichte werkzaamheden. Eiseres werd geadviseerd om haar aanspraak op loon voor de betreffende periode tot de curator te richten.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar situatie niet was veranderd en dat er geen misbruik was gemaakt van de situatie, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de UWV terecht had besloten om de uitkering per 22 maart 2014 te beëindigen, omdat er een vergoeding was betaald aan de failliete werkgever. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door het UWV dat de betalingen zouden worden overgenomen, waardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.