ECLI:NL:RBNHO:2015:2534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
C/15/219820/HA RK 14/93
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] tegen de kantonrechter mr. T.S. Pieters. Het verzoek tot wraking werd ingediend na een zitting op 21 november 2014, waarbij [verzoeker] betrokken was in een procedure tegen [wederpartij]. De kantonrechter had na de zitting bepaald dat op 24 december 2014 vonnis zou worden gewezen. Op 15 december 2014 diende [verzoeker] zijn wrakingsverzoek in, waarin hij stelde dat de kantonrechter blijk had gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid tijdens de zitting. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien het verzoek onmiddellijk of kort na de zitting van 21 november 2014 had moeten worden gedaan, zoals voorgeschreven in artikel 37 van het Wetboek van Rechtsvordering.

De rechtbank overwoog dat [verzoeker] onvoldoende had onderbouwd waarom hij pas op 15 december 2014 zijn verzoek had ingediend. De argumenten die hij aanvoerde, zoals stress en onervarenheid, werden niet als voldoende geacht om de late indiening te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek was gebaseerd, alle voortvloeiden uit de zitting van 21 november 2014, en dat [verzoeker] zelf aanwezig was bij deze zitting, bijgestaan door een advocaat. Daarom had hij het verzoek eerder moeten indienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en beval zij de voortzetting van de hoofdzaak in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. W.G. van Gastelen, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/219820/HA RK 14/93
Beslissing van 24 maart 2015
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [verzoeker]
Het verzoek betreft:
mr. T.S. Pieters,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Op 21 november 2014 is een comparitie van partijen gehouden in de dagvaardings-procedure van [wederpartij] – hierna te noemen: [wederpartij] – tegen [verzoeker]. De kantonrechter heeft na het sluiten van de behandeling ter terechtzitting bepaald dat op 24 december 2014 vonnis zal worden gewezen.
1.2
Bij brief van 15 december 2014 heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend.
1.3
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.4
[verzoeker] heeft vervolgens schriftelijk op de reactie van de kantonrechter gereageerd. Tevens heeft hij de rechtbank onder meer verzocht om audio-opnamen te mogen maken van de behandeling ter zitting van de wrakingskamer.
1.5
De voorzitter van deze wrakingskamer heeft [verzoeker] toegestaan om audio-opnamen van de behandeling ter zitting te maken.
1.6
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 10 maart 2015. [verzoeker], de kantonrechter en [wederpartij], bijgestaan door haar gemachtigde mr. G. Kramer, zijn ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

[verzoeker] legt, samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag dat de kantonrechter gedurende de zitting van 21 november 2014 blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid. [verzoeker] heeft zijn stelling onderbouwd met een uitgebreide beschrijving van uitlatingen en beslissingen van de kantonrechter ter zitting (34 punten), waaruit zijns inziens deze vooringenomenheid en partijdigheid blijken.

3.De beoordeling

3.1
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Op grond van artikel 37, eerste lid, Wetboek van Rechtsvordering wordt het wrakingsverzoek gedaan “zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een wrakingsverzoek waarvan de grondslag is gelegen in hetgeen zich tijdens de zitting heeft voorgedaan, terstond of kort na de zitting dient te worden ingediend.
3.2
[verzoeker] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangegeven, dat hij na afloop van de zitting van 21 november 2014 door de stress van het bijwonen van die zitting en zijn onervarenheid nog niet volledig bekend was met alle feiten en omstandigheden. Een filmpje op YouTube over een terechtzitting waarbij een beroep op artikel 365 Wetboek van Strafrecht (Sr) werd gedaan, vormde voor hem de directe aanleiding om de audio-opnamen, die hij zonder toestemming van de kantonrechter van de zitting van 21 november 2014 heeft gemaakt, kritisch te beluisteren. De dag nadat hij kennis had genomen van het filmpje heeft hij zijn verzoek ingediend.
3.3
De door [verzoeker] aangevoerde argumenten voor de late indiening van zijn verzoek zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de late indiening te rechtvaardigen. Uit hetgeen [verzoeker] ter toelichting op de zitting van 10 maart 2015 heeft verklaard, leidt de rechtbank af dat de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] zijn wrakingsverzoek heeft gebaseerd, alle zijn gelegen in hetgeen zich tijdens de mondelinge behandeling van 21 november 2014 heeft voorgedaan. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] door het zien van een filmpje erop attent is gemaakt dat hij in bepaalde omstandigheden een beroep kan doen op artikel 365 Sr, maakt nog niet dat [verzoeker] de meeste door hem aan de kantonrechter verweten gedragingen niet eerder aan de orde had kunnen stellen. [verzoeker] was immers zelf bij de mondelinge behandeling aanwezig, bijgestaan door een advocaat. Het had derhalve op de weg van [verzoeker] gelegen zijn wrakingverzoek op, of korte tijd na 21 november 2014 in te dienen. Het verzoek is echter niet eerder gedaan dan 15 december 2014.
3.4
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het verzoek om wraking niet tijdig is gedaan, zodat [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek moet worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. T.S. Pieters;
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan [verzoeker], de kantonrechter en [wederpartij] een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3
beveelt dat het geding in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter,
mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015 in tegenwoordigheid van mr. W.G. van Gastelen als griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.