ECLI:NL:RBNHO:2015:249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1077
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkeuring van verantwoording persoonsgebonden budget en de beoordeling van begeleiding onder de AWBZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afkeuring van de verantwoording van de besteding van een persoonsgebonden budget (pgb) door eiser. Eiser had verantwoording afgelegd over de besteding van het pgb voor de jaren 2009 tot en met 2012, maar verweerder, Univé Zorgkantoor B.V., heeft een aanzienlijk deel van de verantwoording afgekeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afkeuring van de verantwoording terecht was, omdat de geleverde zorg niet voldeed aan de eisen van begeleiding zoals vastgelegd in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de kosten voor begeleiding en liggeld voor zijn boot wel degelijk onder de vergoedingen vielen, verworpen. Eiser had eerder pgb ontvangen van Zorgkantoor Achmea, maar de rechtbank oordeelde dat de goedkeuring van kosten in het verleden geen garantie bood voor toekomstige goedkeuring door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van de zorgverleners niet gericht waren op het verbeteren van de zelfredzaamheid van eiser en dat de kosten voor begeleiding niet konden worden goedgekeurd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat verweerder op goede gronden had gehandeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/1077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en

Univé Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. F. van Bemmel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder naar aanleiding van de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb) over de periode van 10 augustus 2009 tot en met 31 december 2009 het totaal verantwoorde bedrag van € 3.019,16 afgekeurd.
Bij besluit van 22 november 2013 (het primaire besluit 2) heeft verweerder naar aanleiding van de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een bedrag van € 320,00 goedgekeurd en een bedrag van
€ 5.565,87 afgekeurd.
Bij besluit van 22 november 2013 (het primaire besluit 3) heeft verweerder naar aanleiding van de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 het totaal verantwoorde bedrag van € 5.902,52 afgekeurd.
Bij besluit van 22 november 2013 (het primaire besluit 4) heeft verweerder naar aanleiding van de verantwoording van de besteding van het pgb over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 het totaal verantwoorde bedrag van € 3.816,16 afgekeurd.
Bij brief van 19 december 2013 heeft eiser tegen alle vier primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft tot en met 18 juli 2009 een pgb ontvangen van Zorgkantoor Achmea.
1.2.
Eiser heeft op 10 augustus 2009 bij verweerder een indicatie aangevraagd voor Begeleiding individueel. Nadat de aanvraag in eerste instantie is afgewezen heeft verweerder bij besluit van 22 april 2010 eisers bezwaar daartegen gegrond verklaard en eiser met terugwerkende kracht tot 10 augustus 2009 een pgb toegekend voor Begeleiding individueel, Klasse 2, 2-3,9 uur per week. Verweerder is van mening dat eiser in verband met zijn psychiatrische problematiek 3 keer per week een uur ondersteuning moet worden geboden. Eiser heeft begeleiding nodig bij het ondersteunen en aanbrengen van structuur en het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid.
1.4.
Eiser heeft over de jaren 2009 tot en met 30 juni 2012 de volgende zorgverleners/
kostenposten verantwoord:
  • Liggeld[naam 1]: 2009 t/m 2012
  • [naam 2]: 2009 en 2010
  • [naam 3]: 2009 t/m 2011
  • [naam 4] ([naam 4]): 2010
  • [naam 5]: 2011 en 2012
1.5.
Naar aanleiding van de door eiser ingediende verantwoordingen heeft verweerder de hiervoor genoemde primaire besluiten genomen. Verweerder heeft alleen de begeleidingsuren door [naam 3] in 2012 tot een bedrag van € 320,00 goedgekeurd en al het overige afgekeurd.
2. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit de ingediende kosten voor zorgverlener [naam 5] (exclusief BTW) coulance halve goedgekeurd en de geboden begeleiding van [naam 4] aangemerkt als bemiddelingskosten (administratiekosten pgb) en daarvoor een bedrag ter hoogte van € 250,00 goedgekeurd. Voorts zijn de kosten voor zorgverlener [naam 3] in zijn geheel goedgekeurd. Voor het overige handhaaft verweerder de primaire besluiten. Verweerder stelt zich daartoe op het standpunt dat de door [naam 2] geleverde zorg behandeling betreft en geen begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza). Het liggeld bij [naam 1] voor eisers boot valt niet onder de limitatieve opsomming van artikel 2 van het Bza waar iemand op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aanspraak op kan maken. De hulp die eiser ontvangt van het personeel van de werf betreft geen begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza.
3. Eiser is van mening dat de door [naam 2] uitgevoerde activiteiten, de werkzaamheden van [naam 4] en het liggeld bij de [naam 1] alle gericht zijn op het verbeteren van de sociale redzaamheid van eiser en derhalve als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza dienen te worden aangemerkt. Met betrekking tot het liggeld doet eiser een beroep het vertrouwensbeginsel. Door het vorige zorgkantoor, Zorgkantoor Achmea, zijn die kosten steeds goedgekeurd. Bij de overdracht van zijn dossier naar verweerder is eiser niet verteld dat deze kosten niet meer vergoed zouden worden. Met betrekking tot de kosten van [naam 5] stelt eiser dat deze weliswaar vergoed zijn, maar belang te hebben bij een principieel antwoord op de vraag of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen in verband met toekomstige verantwoordingen.
4. Voor de beoordeling is de volgende wet- en regelgeving van belang, zoals deze gold op 10 april 2014.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben de verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de AWBZ kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het College zorgverzekeringen overeenkomstig de in die regeling gestelde regels subsidies verstrekt om verzekerden de mogelijkheid te geven om in plaats van het tot gelding brengen van een aanspraak op grond van deze wet zelf te voorzien in de zorg die zij behoeven.
Deze ministeriële regeling is de Regeling Subsidies AWBZ (hierna: de Regeling).
Op grond van artikel 2.6.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wordt in deze paragraaf verstaan onder persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ omvat begeleiding door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of aan verzekerden met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zijn de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken die tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
Op grond van artikel 6, derde lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bestaan de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
Op grond van artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling worden bij de verlening van het netto persoonsgebonden budget de verzekerde de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b of d, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;
[…];
e. de verzekerde legt door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van de voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze laatste nog niet voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waren gebruikt […].
5.1.
Met betrekking tot de kosten van zorgverlener [naam 2] overweegt de rechtbank als volgt. De gesprekken met mevrouw[naam 2] hadden tot doel eiser te leren omgaan met de oorlogstrauma’s van eisers uit Kroatië afkomstige vriendin. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit niet valt aan te merken als begeleiding in de zin van artikel 6 van het Bza en, nu de gesprekken bij mevrouw [naam 2] thuis plaatsvonden, evenmin als activerende begeleiding als bedoeld in het tot 1 januari 2009 geldende artikel 7 van het Bza. Anders dan eiser meent kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het uiteindelijke hoofddoel van die gesprekken diende om de zelfredzaamheid van eiser te bevorderen. Immers deze vorm van begeleiding was niet gericht op het leren omgaan van eiser met zijn eigen beperking(en) maar met die van zijn vriendin. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet goedgekeurd.
5.2.
Met betrekking tot de kosten van [naam 4] overweegt de rechtbank dat verweerder om eiser tegemoet te komen de door [naam 4] geleverde begeleiding heeft aangemerkt als bemiddelingskosten (administratiekosten PGB) en goedgekeurd tot een bedrag van € 250,00. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de overige gemaakte kosten bij [naam 4] niet kunnen worden aangemerkt als kosten voor begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza. Niet in geschil is dat [naam 4] budgetbeheer verzorgt. Dat dit eiser rust gaf en zorgen voor hem weg nam is begrijpelijk maar betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze vorm van begeleiding om die reden er op was gericht zijn verminderde zelfredzaamheid te herstellen. Ook deze kosten heeft verweerder derhalve terecht niet goedgekeurd.
5.3.
Met betrekking tot de kosten die zien op het liggeld van eisers boot bij [naam 1] is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze kosten niet vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 2 van het Bza en dat daarop derhalve op grond van de AWBZ geen aanspraak kan worden gemaakt. Dat eiser zich op zijn boot erg prettig voelt en dat het personeel van de werf hem helpt bij het op orde houden van zijn boot en de directe omgeving ervan maakt niet dat daarmee sprake is van begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza. Nog daargelaten dat eiser geen zorgovereenkomst daartoe heeft is geen sprake van begeleiding die als doel heeft de sociale redzaamheid van eiser te vergroten. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Weliswaar zijn deze kosten door verweerders voorganger Zorgkantoor Achmea bij een globale controle over 2008 goedgekeurd, maar ook is gebleken dat hierover door Zorgkantoor Achmea geen toezeggingen zijn gedaan over toekomstige goedkeuringen. De goedkeuring in 2008 door zijn voorganger maakt niet dat verweerder nu ook gehouden was deze kosten goed te keuren. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder bij de overdracht van eisers dossier in 2009 gehouden was eiser te informeren dat die kosten voortaan niet meer zouden worden goedgekeurd. Terecht heeft verweerder dit beoordeeld bij de eerst ontvangen verantwoording met betrekking tot die kosten.
5.4.
Met betrekking tot de kosten van [naam 5] wenst eiser in verband met toekomstige verantwoordingen een inhoudelijke beoordeling ondanks dat die kosten coulance halve zijn vergoed. Nog daargelaten dat eisers PGB bij besluit van 19 juni 2012 per 1 juli 2012 is ingetrokken, constateert de rechtbank dat eiser in deze zaak geen procesbelang heeft bij een dergelijke beoordeling. De rechtbank doet geen uitspraak om het principe.
5.5.
Tot slot stelt eiser dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft besloten geen proceskosten voor de bezwaarfase toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat (een deel van de) kosten van [naam 4] wordt vergoed om eiser tegemoet te komen, de kosten van [naam 5] coulance halve zijn vergoed en dat de kosten van [naam 3] worden vergoed om redenen die eerst tijdens de hoorzitting naar voren zijn gebracht. Verweerder heeft dan ook terecht besloten om geen proceskosten te vergoeden.
6. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.
griffier rechter
De griffier is niet in staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.