ECLI:NL:RBNHO:2015:243

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
16 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1798
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van voorbelasting op verstrekte spijzen en dranken aan werknemers tijdens vaktechnische overleggen en cursussen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een internationaal opererend kantoor met advocaten, notarissen en fiscalisten, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011, waarbij ook heffingsrente was berekend. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur, die de naheffingsaanslag en heffingsrente had verminderd, maar niet volledig had afgewezen.

Het geschil draaide om de aftrekbaarheid van voorbelasting op de spijzen en dranken die aan werknemers werden verstrekt tijdens vaktechnische overleggen en cursussen. De rechtbank moest beoordelen of deze aftrek al dan niet was uitgesloten op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (Bua). De rechtbank concludeerde dat de uitsluitingen in het Bua verbindend zijn en dat de aftrek van voorbelasting op de verstrekking van spijzen en dranken aan personeel niet mogelijk is, ongeacht het doel of gebruik van deze uitgaven.

De rechtbank oordeelde dat het primaire standpunt van de inspecteur slaagde en verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukte de noodzaak om de regels omtrent de aftrekbaarheid van omzetbelasting strikt te volgen, vooral in het licht van de Europese regelgeving. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 14/1798 en 14/1799

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2015 in de zaken tussen

[X], gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: mr. T.H. Scheer),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op haar verzoek een naheffingsaanslag omzetbelasting voor een bedrag van € 63.721 opgelegd voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011. Tevens is € 4.433 heffingsrente berekend.
Eiseres heeft omzetbelasting op aangifte voldaan tot een bedrag van € 527.621 voor het vierde kwartaal van 2012. Tevens is € 14.011 belastingrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de heffingsrente verminderd tot respectievelijk € 49.465 en € 4.127 en voor het vierde kwartaal van 2012 een teruggaaf verleend van € 1.065 aan omzetbelasting en € 29 aan belastingrente.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door [B], [C] en [D]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.R. Groen, bijgestaan door mr. drs. J.H. Tulleners, R. Spils en mr. K.S. Nandram.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres drijft een internationaal opererend kantoor met advocaten, notarissen en fiscalisten. De vaktechnische overleggen worden wekelijks tijdens de lunchpauze of buiten de reguliere kantoortijden gehouden, zodat de werknemers zoveel mogelijk declarabele uren kunnen maken en het contact met de cliënten zo min mogelijk hinder ondervindt. De vaktechnische overleggen worden in beginsel georganiseerd per afdeling (juridische discipline) en duren gemiddeld één à twee uur. Ook vinden op het kantoor van eiseres cursussen plaats om te voldoen aan de eisen van permanente educatie die de verschillende beroepsorganisaties stellen en worden in voorkomende gevallen bij belangrijke ontwikkelingen extra bijeenkomsten gehouden. De werknemers zijn verplicht om aan de bijeenkomsten deel te nemen. Tijdens de bijeenkomsten verstrekt eiseres spijzen en dranken aan de deelnemende werknemers. Deze worden geserveerd in de vergaderruimte die voor de bijeenkomst wordt gebruikt en worden verzorgd door een cateringbedrijf. Het betreft eenvoudige maaltijden, meestal broodjes met beleg, voor € 5 à € 10 per persoon. Eiseres heeft een bedrijfskantine waar werknemers tijdens de lunchpauze, maar ook voor ontbijt en diner, maaltijden tegen betaling kunnen krijgen. Het staat de werknemer vrij om zelf voor een maaltijd te zorgen.

Geschil2. In geschil is of de voorbelasting op de aan de werknemers tijdens vaktechnische overleggen en cursussen verstrekte spijzen en dranken aftrekbaar is.

Beoordeling van het geschil
3. Primair is tussen partijen in geschil of de aftrek van de voorbelasting op de aan de werknemers verstrekte spijzen en dranken al is uitgesloten op grond van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het Bua). Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en eiseres ontkennend.
4. Artikel 16, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Bij koninklijk besluit kan de in artikel 15, eerste lid, bedoelde aftrek in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten, zulks ten einde te voorkomen, dat op goederen en diensten, welke worden gebruikt voor het voeren van een zekere staat, voor het bevredigen van behoeften van anderen dan ondernemers […], de belasting geheel of gedeeltelijk niet drukt.”
5. Artikel 16a van de Wet OB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ter zake van prestaties als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdelen a en c, en artikel 4, tweede lid, wordt de belasting niet verschuldigd […] indien het prestaties betreft als bedoeld in het op artikel 16, eerste lid, gebaseerde koninklijk besluit.”
6. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bua luidt als volgt:
“De in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 bedoelde aftrek wordt uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor:
(…)
c. het aan het personeel van de ondernemer verlenen van huisvesting, uitkeren van loon in natura, geven van gelegenheid tot sport, ontspanning of privé-vervoer, dan wel voor andere persoonlijke doeleinden van dat personeel.”
7. Artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van het Bua luidt als volgt:
“Onder de prestaties als zijn bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet begrepen:
a. Het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel van de ondernemer;”
8. Artikel 3 van het Bua luidt als volgt:
“1. Indien goederen en diensten door de ondernemer worden gebezigd ten behoeve van de verstrekking van spijzen en dranken aan zijn personeel en hij ter zake van die verstrekking minder in rekening heeft gebracht dan het in het tweede lid omschreven bedrag, wordt de aftrek uitgesloten tot 6 percent van het verschil tussen dat bedrag en hetgeen in rekening is gebracht.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag bestaat uit de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken, de omzetbelasting daaronder niet begrepen, vermeerderd met 25 percent. Voor zover de ondernemer de spijzen en dranken zelf heeft vervaardigd, worden in plaats van de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken de aanschaffingskosten van de grondstoffen in aanmerking genomen.”
9. De rechtbank leidt uit de structuur van de Wet OB af dat uitsluiting van de aftrek op de in het Bua genoemde goederen en diensten voorrang heeft op de heffing ter zake van de met prestaties onder bezwarende titel gelijkgestelde prestaties die zijn beschreven in artikel 3, derde lid, onderdelen a en c, en artikel 4, tweede lid, van de Wet OB. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of, zoals verweerder primair bepleit, het Bua aan de door eiseres verdedigde aftrek in de weg staat.
10. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 15 april 2010, in de gevoegde zaken C‑538/08 en C‑33/09, X Holding BV en Oracle Nederland BV, onder meer het volgende voor recht verklaard:
“Artikel 11, lid 4, van de Tweede richtlijn (67/228/EEG) van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een belastingregeling van een lidstaat waarbij de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde op de categorieën van uitgaven voor, enerzijds, het verstrekken van „privévervoer”, „spijzen”, „dranken”, „huisvesting” alsmede „het geven van gelegenheid tot ontspanning” aan de personeelsleden van de belastingplichtige en, anderzijds, het verstrekken van „relatiegeschenken” of „andere giften”, is uitgesloten.”
11. Uit de onder 10 opgenomen verklaring voor recht blijkt dat de uitsluitingen in het Bua wat betreft ‘spijzen’ en ‘dranken’ verbindend zijn.
12. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 8 oktober 2004, nr. 38.482, ECLI:NL:HR:2004:AO3176, naar aanleiding van het arrest van 16 oktober 1997, zaak
C-258/95, Justus Fillibeck Söhne GmbH & Co. KG, van het Hof van Justitie van de Europese Unie het volgende overwogen:
“3.4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het BUA wordt de in artikel 15, lid 1, van de Wet bedoelde aftrek van omzetbelasting uitgesloten voorzover de goederen of diensten worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van personeel. Onder dergelijke diensten zijn in beginsel begrepen het vervoeren en opslaan van persoonlijke inboedels van werknemers in verband met hun door hun werkzaamheden opgeroepen verhuizing (HR 1 november 1989, nr. 25755, BNB 1990/9). De uitsluiting van de aftrek is echter niet van toepassing, indien een bijzondere omstandigheid de werkgever dwingt tot het voor zijn rekening doen verrichten van de diensten (zie het Hof van Justitie in de reeds aangehaalde zaak Fillibeck), zodat de uitgaven voor die diensten primair worden gedaan in het belang van de onderneming en het persoonlijke voordeel voor de werknemers, zo al aanwezig, van ondergeschikt belang is (HR 25 maart 1998, nr. 33096, BNB 1998/181, onderdeel 3.3). Daarvoor is met betrekking tot de onderwerpelijke verhuizingen beslissend of de noodzaak van die verhuizingen geheel en al wordt opgeroepen door de bijzondere behoeften van de onderneming, zonder dat er - in juridische of in feitelijke zin - ruimte is voor keuzebeslissingen van de betrokken werknemers met betrekking tot de plaats van hun tewerkstelling.”
13. Uit de onder 6 tot en met 8 geciteerde bepalingen leidt de rechtbank af dat de beperking van de uitsluiting tot uitgaven voor persoonlijke doeleinden van het personeel niet geldt voor de verstrekking van spijzen en dranken aan het personeel. De aftrek van voorbelasting op de verstrekking van spijzen en dranken aan het personeel van de ondernemer is geregeld in artikel 3 van het Bua. Uit de tekst van deze bepaling blijkt, anders dan uit die van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Bua, niet dat de besluitgever voor spijzen en dranken onderscheid maakt tussen verstrekkingen naar gelang hun aard, namelijk zakelijk of persoonlijk. De aftrek van voorbelasting op dergelijke verstrekkingen is, afgezien van de regeling voor prestaties van geringe waarde in artikel 4 van het Bua, buiten de in artikel 3 van het Bua beschreven regeling dus niet mogelijk. Er bestaat bovendien geen gerede twijfel dat de vraag of een lidstaat de aftrek van voorbelasting op bepaalde uitgaven mag uitsluiten ongeacht het doel of het gebruik bevestigend dient te worden beantwoord (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 18 juni 1998, zaak C-43/96, Commissie tegen Frankrijk). De stilstandsbepaling waarop verweerder een beroep doet, is immers een bewuste en geoorloofde afwijking van het Unierechtelijke systeem van de btw. De onder punt 12 geciteerde overweging van de Hoge Raad doet aan al het vorenstaande niet af, omdat deze ziet op de strekking van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Bua. Het gelijk is op dit punt aan verweerder.
14. De conclusie luidt dat het primaire standpunt van verweerder slaagt. Gelet op deze uitkomst komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de standpunten van eiseres.
15. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. A.E. Keulemans, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.