ECLI:NL:RBNHO:2015:2417

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
C/15/220828/ HA RK 15/14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak hebben Embocado B.V. en Notex B.V. op 5 januari 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters A.A. Fase en H. de Jong, die betrokken waren bij eerdere rechtszaken van met verzoeksters gelieerde (rechts)personen. De verzoeksters vreesden voor partijdigheid van de rechters in de aanhangige hoofdzaken, omdat deze rechters eerder uitspraken hadden gedaan die volgens verzoeksters onterecht waren en in het voordeel van de fiscus. De wrakingskamer heeft op 6 maart 2015 het verzoek om wraking afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat de rechters eerder zaken van gelieerde personen hebben behandeld, op zichzelf geen grond voor wraking vormt. Bovendien is het niet de taak van de wrakingskamer om de inhoudelijke merites van eerdere uitspraken te beoordelen. De wrakingskamer benadrukte dat kritiek op de wijze van behandeling in een andere zaak niet kan leiden tot wraking in de huidige zaak. De verzoeksters hebben geen overtuigende gronden aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vermoeden van partijdigheid rechtvaardigden. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
wrakingskamer
zaaknummer
:C/15/220828/ HA RK 15/14
datum beslissing: 6 maart 2015
Op verzoek van:
Embocado B.V. en
Notex B.V.,beiden gevestigd te Amsterdam, verzoeksters,
vertegenwoordigd door [bestuurder], bestuurder.

1.Procesverloop

1.1
Bij schriftelijk verzoek van 5 januari 2015 hebben verzoeksters de wraking verzocht van mrs. A.A. Fase en H. de Jong, hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangige zaken met zaaknummers HAA 13/2258, HAA 13/2259, HAA 14/2172, HAA 14/2174 (Embocado B.V.), HAA 13/2307 en HAA 13/2308 (Notex B.V.), hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2
Verzoeksters hebben bij brief van 15 januari 2015 een aanvulling op hun verzoek om wraking ingediend.
1.3
De rechters hebben niet berust in de wraking en hebben schriftelijk gezamenlijk op het verzoek gereageerd bij brief van 20 januari 2015. Deze reactie is in afschrift aan de verzoeksters en de wederpartij in de hoofdzaken verstrekt.
1.4
De wederpartij in de hoofdzaken heeft een reactie ingediend. Deze reactie is in afschrift aan de verzoeksters en de rechters verstrekt.
1.5
Verzoeksters en de rechters alsmede de wederpartij in de hoofdzaken zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 17 februari 2015. Namens verzoeksters is verschenen [bestuurder], bijgestaan door mr. R.A. de Koning. Mr. A.A. Fase is verschenen. Na voorafgaand bericht hebben mr. H. de Jong en de wederpartij in de hoofdzaken van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is – in de kern weergegeven – gebaseerd op de navolgende gronden.
De rechters hebben zich in eerdere beroepsprocedures van met verzoeksters gelieerde (rechts)personen partijdig getoond. Verzoeksters vrezen thans voor herhaling in de hoofdzaken.
De partijdigheid blijkt volgens verzoeksters uit de gang van zaken in die beroepsprocedures op de nadere zitting van 12 maart 2014. Het was overduidelijk dat de beslissing reeds was gevallen en dat deze ook vaststond, daarmee was de zitting een wassen neus. In strijd met de goede procesorde heeft de voorzitter, mr. A.A. Fase, vriendelijk verzocht pleitnota’s als schriftelijke stukken te overleggen, hetgeen in civiele procedures nooit voorkomt, en heeft hij voorts een pleitnota plus bijlagen van in totaal 82 pagina’s van de fiscus aanvaard, terwijl die pleitnota pas één dag voor de nadere zitting was ontvangen. Er is zijdens verzoeksters geen toestemming gegeven om de pleitnota als voorgedragen te beschouwen. Het proces-verbaal van de nadere zitting is (ook) op dit punt onjuist. Samengevat betogen verzoeksters dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces, dat heeft geleid tot de twee uitspraken van 22 augustus 2014.
De partijdigheid blijkt volgens verzoeksters voorts ook uit de uitspraken van 22 augustus 2014. Door beslissingen niet, althans onjuist, te motiveren en telkens in het voordeel van de fiscus te beslissen, althans klakkeloos het standpunt van de fiscus over te nemen, is bij verzoeksters ernstige twijfel ontstaan aan de onpartijdigheid van de rechters. Verzoeksters wijzen in dit verband op een viertal zogenaamde verifieerbare uitglijders.
De twee uitspraken van 22 augustus 2014 en de hoger beroepschriften daartegen zijn overgelegd.

3.De reactie van de rechters

De rechters hebben het verzoek bestreden. De rechters constateren dat de wrakingsgronden gelijkluidend zijn aan de in hoger beroep naar voren gebrachte gronden. De beoordeling van de uitspraken alsook de wijze van totstandkoming daarvan is voorbehouden aan het gerechtshof te Amsterdam, aldus de rechters. Overigens verwijzen de rechters naar de uitspraken van 22 augustus 2014, het proces-verbaal van de zitting van 29 november 2012 en van de nadere zitting van 12 maart 2014.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dient voorop te worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De door verzoeksters aangevoerde feiten en omstandigheden hebben alle betrekking op eerder door mrs. A.A. Fase en H. de Jong behandelde zaken van met verzoeksters gelieerde (rechts)personen. In deze zaken is uitspraak gedaan op 22 augustus 2014 en is thans hoger beroep aanhangig bij het gerechtshof te Amsterdam. Deze feiten en omstandigheden zijn dus in ieder geval niet gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich in de hoofdzaken voordoen of hebben voorgedaan.
4.4
Het enkele feit dat de rechters eerder van in dit geval met verzoeksters gelieerde (rechts)personen zaken hebben behandeld, en daarin uitspraak hebben gedaan is op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Dit wordt ook niet anders als die gelieerde (rechts)personen in het ongelijk zijn gesteld. Anders dan verzoeksters kennelijk menen, is het voorts niet de taak van de wrakingskamer uitspraken op haar inhoudelijke merites te beoordelen. Een onwelgevallige uitspraak is immers vatbaar voor hoger beroep en hierin is dan ook geen grond gelegen voor wraking. Met betrekking tot de vier door verzoeksters gesignaleerde zogenaamde verifieerbare uitglijders volstaat de wrakingskamer derhalve met de constatering dat de uitspraken dienaangaande in elk geval niet ongemotiveerd zijn. Het is aan het gerechtshof om te beoordelen of de beslissingen en de daarvoor gegeven motiveringen stand kunnen houden.
4.5
Verzoeksters hebben het verzoek tot wraking mede onderbouwd door te wijzen op de gang van zaken op de nadere zitting van 12 maart 2014. Het gaat hier dan met name om de rol van mr. A.A. Fase als voorzitter en diens wijze van behandeling van de zaken ter zitting en daarbij genomen beslissing om, kort gezegd, te elfder ure een daags te voren toegezonden en ter zitting overgelegde pleitnota inclusief bijlagen van de tegenpartij te aanvaarden, deze voorts als voorgedragen te beschouwen, zonder dat daar toestemming voor zou zijn gegeven. De wrakingskamer moet aldus beoordelen of hierin een grond voor wraking in de thans aanhangige hoofdzaken kan zijn gelegen.
4.6
De wrakingskamer stelt in dat verband voorop dat kritiek op een wijze van behandeling en daarbij genomen beslissingen in een bepaalde zaak wellicht grond kan vormen voor wraking in die zaak, maar niet in een andere zaak die deze rechter in behandeling heeft. Zeker niet nu nog helemaal niet heeft kunnen blijken dat de rechter in de thans aanhangige hoofdzaken de, kennelijk door verzoeksters, althans mr. R.A. de Koning, als ongewenst betitelde wijze van behandelen gebruikt dan wel onwelgevallige beslissingen neemt. Dit op zichzelf vormt al voldoende reden om deze grond niet te laten slagen. Al hetgeen verzoeksters overigens in dit verband hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.7
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat de door verzoeksters geschetste gang van zaken in de eerdere beroepsprocedures geen blijk geven van vooringenomenheid. De hierboven in 4.5 genoemde (impliciete) beslissing van mr. A.A. Fase moet worden aangemerkt als een procesbeslissing, die in beginsel geen feit of omstandigheid oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat kan anders zijn als die beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Hiervan is geen sprake. Uit het proces-verbaal van de nadere zitting van 12 maart 2014 blijkt niet dat mr. R.A. de Koning heeft geklaagd over het ter zitting over leggen van de pleinnota, die hij een dag eerder ook op zijn kantoor had ontvangen, en de verdere gang van zaken op de zitting. De pleitnota is ter zitting ook nog door de fiscus toegelicht. Het is onder die omstandigheden dan ook niet zo zeer onbegrijpelijk dat de voorzitter ervan uitging dat de pleitnota als bij mr. R.A. de Koning bekend verondersteld aan de dossierstukken kon worden toegevoegd. Tot slot heeft hier hetzelfde te gelden als reeds hiervoor in 4.4 is overwogen: het is niet de taak van de wrakingskamer om een procesbeslissing inhoudelijk te beoordelen. Dat zal het gerechtshof te Amsterdam doen. Ook om die reden kan deze grond niet slagen.
4.8
De wrakingskamer komt tot het oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek om wraking van mrs. A.A. Fase en H. de Jong af;
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeksters, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A.F. Donders, voorzitter, en mrs. J.J. Dijk en
M. Mateman, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015 in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.