ECLI:NL:RBNHO:2015:2416

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
C/15/221261/ HA RK 15/21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met videoconferentie getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2015 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die het niet eens was met de beslissing van de rechter-commissaris om een getuigenverhoor via videoconferentie te laten plaatsvinden. De raadsman stelde dat deze beslissing het recht op een eerlijk proces zou schenden, omdat de kwaliteit van de verbinding niet optimaal was. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter-commissaris bevoegd was om deze beslissing te nemen en dat de juistheid van dergelijke processuele beslissingen niet in het kader van een wrakingsverzoek kan worden getoetst, maar alleen in de hoofdzaak of in een eventueel hoger beroep.

Daarnaast werd er een vijfde grond van wraking aangevoerd, namelijk dat de rechter-commissaris minder professionele distantie zou hebben getoond door boos te worden op de raadsman. De rechtbank oordeelde dat boosheid op zichzelf geen grond voor wraking is en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of schijn daarvan. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de raadsman naar voren waren gebracht, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/221261/ HA RK 15/21
Beslissing van 25 februari 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I.K. van Acker,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.Procesverloop

1.1
Op 8 oktober 2013 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak met parketnummer 15/710276-11, hierna te noemen: de hoofdzaak, geschorst en verwezen naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij deze rechtbank, teneinde een zekere [getuige] als getuige te horen.
1.2
Op 29 januari 2015 ving het getuigenverhoor van genoemde [getuige], die zich in Duitsland bevond, middels een videoconferentie aan. De raadsman is het niet eens met de wijze van het getuigenverhoor, omdat op deze manier het recht op een eerlijk proces wordt geschonden nu de kwaliteit van de verbinding niet optimaal is. De rechter-commissaris acht de kwaliteit toereikend en wil het getuigenverhoor door laten gaan. Daarna heeft de raadsman de wraking van de rechter-commissaris verzocht.
1.3
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
1.4
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 11 februari 2015. Verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen, wel is zijn raadsman verschenen. Voorts is verschenen de rechter-commissaris. De officier van justitie in de hoofdzaak heeft bericht van de geboden gelegenheid geen gebruik te willen maken.

2.Het standpunt van verzoeker

De raadsman heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
1) De raadsman heeft op verschillende wijzen aandacht gevraagd voor de zijns inziens
onvolmaakte wijze waarop het verhoor plaats zou vinden, zowel voorafgaand aan het verhoor als bij aanvang er van. De rechter-commissaris heeft kort en goed erkend dat de wijze van verhoor wordt bepaald, althans minst genomen mede bepaald, door het kostenaspect. De raadsman acht dit een afweging die niet deugt. Prevaleren van het kostenaspect mag nimmer ten koste gaan van een eerlijk proces.
2) De rechter-commissaris heeft zelfstandig beslissingen genomen op verzoeken die de
raadsman haar heeft gevraagd aan de Duitse autoriteiten over te brengen. Dit betreft verzoeken met betrekking tot de persoonlijke aanwezigheid van de raadsman bij het verhoor. Dit terwijl het verhoor plaatsvindt onder een gedeelde bevoegdheid, zowel de Duitse als de Nederlandse autoriteiten zijn competent. De rechter-commissaris kent zichzelf op deze wijze meer bevoegdheden toe dan zij heeft.
3) De rechter-commissaris heeft de raadsman belet verdere vragen te stellen aan de Duitse
autoriteiten met betrekking tot genoemde competenties en de feitelijke gang van zaken met
betrekking tot het verhoor, met als reden dat dit de Duitse autoriteiten zou schofferen. Naar
de raadsman meent, horen dergelijke vragen voorafgaand aan het verhoor gesteld te kunnen
worden om de noodzakelijke duidelijkheid te verkrijgen mede gelet op de in de vorige paragraaf genoemde weigering van de rechter-commissaris om verzoeken van de raadsman aan de Duitse autoriteiten over te brengen.
4) Ondanks de door de raadsman geconstateerde slechte beeldkwaliteit (vertraagd, vaag en
schokkerig) heeft de rechter-commissaris besloten door te gaan met het verhoor. Dit ondanks dat de raadsman heeft gewezen op de volgende omstandigheden:
- het verhoor is al niet rechtstreeks;
- gelet op de eerdere verklaringen van de getuige is een indringend verhoor van de getuige
noodzakelijk in het belang van een eerlijk proces;
- weggaan van de raadsman en het laten doorgang vinden van het verhoor, vindt de
raadsman ondenkbaar;
- het laten doorgaan van het verhoor en later daarover, bijvoorbeeld ter terechtzitting,
klagen heeft slecht een zeer geringe kans op succes. De raadsman zal in zo‘n geval zeer vele
hobbels moeten overwinnen om de getuige alsnog te kunnen horen, rechtstreeks.
5) De rechter-commissaris erkent dat zij boos is op de raadsman. De raadsman acht dit
onprofessioneel.
Ter zitting heeft de raadsman toegelicht dat de non-verbale communicatie tijdens een getuigenverhoor cruciaal kan zijn. Daarom heeft hij via de rechter-commissaris gevraagd of het mogelijk was dat hij in Duitsland bij het getuigenverhoor aanwezig kon zijn. De rechter-commissaris heeft nagelaten dit te vragen aan de Duitse autoriteiten.
Tevens heeft de raadsman een verslag overgelegd met zijn visie over de gang van zaken op 29 januari 2015.

3.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft ter zitting het volgende aangevoerd in reactie op het wrakingsverzoek
.
De mogelijkheid om een getuige via een videoconferentie te horen staat in de wet. De bevoegdheid daartoe te beslissen is aan de rechter-commissaris gelaten. In het besluit staan de uitzonderingsgevallen en deze zaak viel niet onder de uitzonderingsgevallen. Er wordt in principe zoveel mogelijk via videoconferentie gehoord en daartoe is in dit geval ook besloten. De raadsman heeft gezegd dat hij liever rechtstreeks bij het getuigenverhoor aanwezig wilde zijn. Ik heb in de briefwisseling aangegeven, dat ik er op voorhand niet vanuit ging dat er geen goede videoverbinding zou zijn, omdat er goede apparatuur is. Als achteraf zou blijken dat er geen goede communicatie mogelijk was dan kan altijd nog een andere manier worden gevonden om de getuige te horen. De raadsman heeft gevraagd of hij in zijn eentje naar Duitsland zou mogen afreizen. Het verhoor valt onder mijn verantwoordelijkheid en als de advocaat in zijn eentje bij het verhoor aanwezig is kan ik daarop geen toezicht houden. Deze beslissing is bevoegdelijk door mij genomen en is geen grond voor wraking. De verbinding was niet zo slecht dat de getuige niet goed kon worden gehoord. Zijn gezichtsuitdrukking was te zien en hij was goed te horen. Het beeld liep goed door, op een enkele vertraging na. Daarbij is geen schijn van partijdigheid of partijdigheid aan te pas gekomen.
Over het vijfde punt het volgende. De raadsman heeft mij telkenmale tijdens het verhoor onderbroken. Hij heeft zich steeds tot de Duitse hoofdofficier van Justitie gericht. Ik heb toen gezegd dat ik dit met hem op de gang wilde bespreken. Daar begon hij te schreeuwen. Ik heb hem toen gevraagd zijn toon te matigen, maar dat heeft hem er niet van weerhouden door te gaan met schreeuwen. Ik heb hem toen de keuze gegeven om te blijven en zich rustig te houden of om weg te gaan. Toen is een collega naar de gang gekomen, die zijn eigen verhoor niet meer kon verstaan. Ik heb de raadsman gezegd dat ik zou doorgaan met het verhoor. Ik heb gezegd: ‘Ik word een beetje boos.’ De reden hiervoor was dat de raadsman zich steeds tot de Duitse hoofdofficier van Justitie richtte en er mensen zaten te wachten. Toen zei de raadsman dat hij het heel onprofessioneel vond dat ik boos werd. Toen zei mijn griffier tegen de raadsman: ‘U wordt boos, want sinds we op de gang staan heeft u al trillende handen.’ Ik ben het er niet mee eens dat sprake is van partijdigheid of dat de schijn van partijdigheid is gewekt.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenoemde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenoemde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
Ten aanzien van het door de raadsman ter zitting overgelegde stuk overweegt de rechtbank als volgt.
Uit dat stuk leidt de rechtbank af dat hij het niet eens is met de weerslag van de gang van zaken, zoals deze in het proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen d.d. 29 januari 2015 is opgenomen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van dit proces-verbaal -waartegen de raadsman niet direct bezwaar heeft gemaakt-. Dit proces-verbaal is door de rechter-commissaris en de griffier immers op ambtseed opgemaakt. Het proces-verbaal en het verslag van de raadsman verschillen voor zover relevant in het kader van deze wrakingsprocedure slechts in die zin dat de raadsman aan de verslaglegging zijn eigen mening toevoegt over de gebeurtenissen. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding om nader onderzoek te laten plaatsvinden.
4.3
De eerste vier gronden van het verzoek tot wraking zien, in de kern beschouwd, op de bevoegdheid die de rechter-commissaris zich heeft toegedicht om te beslissen het verhoor via een videoconferentie te laten plaatsvinden. De raadsman is het niet eens met deze beslissing van de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt over deze wrakingsgronden het volgende.
Het getuigenverhoor valt onder de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris. In het kader hiervan heeft de rechter-commissaris beslissingen genomen over de (wijze van) voortgang van de zaak en de (feitelijke) uitvoering van het getuigenverhoor. Naar het oordeel van de rechtbank kan de juistheid van een dergelijke processuele beslissing of ordemaatregel niet in het kader van een verzoek tot wraking worden getoetst, maar alleen in de strafzaak zelf of in een eventueel hoger beroepzaak. Dit is slechts anders als blijkt dat deze beslissing of maatregel is ingegeven door en gebaseerd op vooringenomenheid in de zin van de subjectieve toets, maar dat is gesteld noch anderszins gebleken. Een verzoek tot wraking kan niet leiden tot een (inhoudelijke) heroverweging of toetsing van een procesbeslissing of ordemaatregel.
De vijfde wrakingsgrond ziet op de volgens de raadsman minder professionele distantie van de rechter-commissaris, nu zij boos is geworden op de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit geen grond voor wraking zijn, reeds nu boosheid niet zonder meer is gelijk te stellen met een minder professionele distantie en ook een minder professionele distantie op zichzelf niets zegt over de partijdigheid of schijn daarvan van de rechter-commissaris De raadsman heeft niet aangevoerd waarom dat in dit geval wel zo zou zijn.
4.4
Evenmin gesteld of gebleken zijn omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat ook de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.5
De conclusie is dat de feiten en omstandigheden die de raadsman namens verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris af,
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Smit, voorzitter, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. E.C.M. van Mierlo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.