Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
3.Het standpunt van de rechter-commissaris
.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 februari 2015 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die het niet eens was met de beslissing van de rechter-commissaris om een getuigenverhoor via videoconferentie te laten plaatsvinden. De raadsman stelde dat deze beslissing het recht op een eerlijk proces zou schenden, omdat de kwaliteit van de verbinding niet optimaal was. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter-commissaris bevoegd was om deze beslissing te nemen en dat de juistheid van dergelijke processuele beslissingen niet in het kader van een wrakingsverzoek kan worden getoetst, maar alleen in de hoofdzaak of in een eventueel hoger beroep.
Daarnaast werd er een vijfde grond van wraking aangevoerd, namelijk dat de rechter-commissaris minder professionele distantie zou hebben getoond door boos te worden op de raadsman. De rechtbank oordeelde dat boosheid op zichzelf geen grond voor wraking is en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid of schijn daarvan. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door de raadsman naar voren waren gebracht, geen grond opleverden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.