ECLI:NL:RBNHO:2015:2415

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
15/760056-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door een 15-jarig meisje; vrijspraak van medeplegen

Op 27 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarig meisje, dat beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Haarlem en betrof een incident op 18 september 2014, waarbij de verdachte het slachtoffer met kracht in het gezicht heeft geslagen, wat leidde tot letsel. Het incident werd gefilmd door omstanders en leidde tot veel media-aandacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij opzet had op de geweldshandelingen van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen door het slachtoffer met kracht te slaan. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uur, met een voorwaardelijk deel van 40 dagen jeugddetentie, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering. Daarnaast werd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met haar jeugdige leeftijd en het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/760056-14 en 15/134217-14 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 27 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Parketnummer 15/760056-14:
Primair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te[plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht, te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te[plaats], althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
- ( meermalen) slaande bewegingen in de richtingvan die [slachtoffer] te maken en/of
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 18 september 2014 te [plaats], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door voornoemde [slachtoffer]
- ( met kracht) één- of meermalen met de (tot vuist gebalde) hand in/op/tegen de kaak en/of wang, althans het gezicht te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam en/of
- ( vervolgens) (met kracht) één of meermalen in/op/tegen de heup, althans het lichaam, en/of (vervolgens) in/op/tegen de nek en/of het gezicht en/of het hoofd te schoppen/trappen, terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag en tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Parketnummer 15/134217-14:
hij op of omstreeks 10 mei 2014 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een enveloppe met daarin een geldbedrag (van in totaal 125 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit met parketnummer 15/760056-14, met dien verstande dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met parketnummer 15/143217-14.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit met parketnummer 15/760056-14 en van het feit met parketnummer 15/134217-14. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 15/760056-14 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van parketnummer
15/760056-14 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit met parketnummer 15/760056-14 op grond van het volgende.
Op 18 september 2014 heeft een grote groep jongeren zich verzameld op [adres]. [2] Ook verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] zijn naar het plein gekomen. Tussen hen heeft er een confrontatie plaatsgevonden. [3] Verdachte [verdachte] heeft het slachtoffer tweemaal met kracht een vuistslag tegen het gezicht gegeven. Door de tweede klap raakte ze uit balans en is ze op de grond gevallen met haar hoofd tegen een winkelpui. [4] Ten gevolge van het voorval heeft het slachtoffer veel pijn gehad, was ze duizelig en afwezig en begon ze zich anders te gedragen. [5] Op 19 september 2014 is het slachtoffer door een arts onderzocht, waarbij een zwelling van de linker oogkas en een zwelling van de rechter wang zijn waargenomen. Uit de CT-scan is gebleken dat er daarnaast sprake is van een lichte hersenschudding. [6]
3.4.
Partiële vrijspraak medeplegen ten aanzien van parketnummer
15/760056-14 primair
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde medeplegen. Gebleken is dat verdachte opzet had op de twee vuistslagen die hij zelf tegen het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven en dat hij daartoe zijn oortjes had afgegeven aan medeverdachte [medeverdachte]. Er kunnen geen omstandigheden worden afgeleid waaruit blijkt dat hij tevens opzet heeft gehad op de trappen die [medeverdachte] vervolgens heeft gegeven aan het slachtoffer, dat inmiddels ten val was gekomen en op de grond lag. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het gegeven dat de geweldshandelingen van verdachte op het moment dat [medeverdachte] begon te schoppen reeds voorbij waren en op de opnames is te horen dat verdachte nog voordat [medeverdachte] begint te schoppen zegt: “We gaan naar huis”. Gelet op het voorgaande kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor de door [medeverdachte] daarna gepleegde geweldshandelingen tegen [slachtoffer].
3.5.
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 15/760056-14 primair
Ten aanzien van dit feit heeft de verdediging voorts aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Zij heeft immers twee keer een harde vuistslag in het gezicht gekregen – waardoor bijvoorbeeld haar oogkas of kaak gebroken hadden kunnen worden – en is ten gevolge van die klappen ten val gekomen waarbij haar hoofd tegen een pui is gevallen. De ervaring leert dat door een dergelijke val zwaar letsel kan ontstaan.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer] met kracht twee vuistslagen in het gezicht te geven in de nabijheid van een pui, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.5.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van parketnummer 15/134217-14
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van ten laste gelegde feit met parketnummer 15/134217-14 op grond van het volgende.
In de nacht van 10 op 11 mei 2014 was verdachte aanwezig bij het feestje van [naam] in haar woning te [plaats]. [7] Na het feestje kwam de moeder van [naam] erachter dat er een envelop met daarin € 125,- verjaardagsgeld van [naam] was weggenomen uit één van de keukenkastjes. Aangeefster heeft navraag gedaan en meerdere mensen hebben [verdachte] als de dader aangewezen. [8] De achternichten van [verdachte], [achternichten], hebben gezien dat hij de envelop met het verjaardagsgeld van [naam] pakte en in zijn jaszak stopte. Toen [achternicht] zei dat hij het moest terugleggen, [9] pakte hij haar bij de keel. [10] Hij zei dat hij hem niet moest verraden, want dan zou hij haar tanden uit haar mond slaan. [11]
3.6.
Bewijsoverweging ten aanzien van parketnummer 15/134217-15
Ten aanzien van de diefstal heeft verdachte verklaard dat [achternichten] zelf de diefstal hebben gepleegd en hem ervan beschuldigen om vrijuit te kunnen gaan. De rechtbank overweegt dat er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waardoor aan de waarheid van de verklaringen van deze getuigen getwijfeld zou moeten worden. [achternichten] zijn op verzoek van de verdediging nogmaals door de politie gehoord en zijn bij hun eerdere verklaringen gebleven. Voorts ziet de rechtbank belangrijk steunbewijs in de verklaring van twee vrienden van verdachte. De ene vriend heeft verklaard dat hij verdachte heeft horen zeggen dat [achternicht] niets moest vertellen omdat ze anders geslagen zou worden. De andere vriend heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte [achternicht] bij de keel pakte en dat ze huilde. Mede op basis van deze laatste verklaring acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, slechts met [achternicht] aan het stoeien was toen hij haar bij de keel pakte.
3.7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15/760056-14:
Primair
hij op 18 september 2014 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar met dat opzet met kracht meermalen met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 15/134217-14:
hij op of omstreeks 10 mei 2014 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een enveloppe met daarin een geldbedrag van in totaal 125 euro, toebehorende aan [naam].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/760056-14 primair:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van parketnummer 15/134217-14:
Diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft gevorderd dat hieraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij deel zal nemen aan MST bij De Waag of een soortgelijke behandeling en instelling, en een contactverbod met [slachtoffer].
Ten slotte heeft ze toewijzing geëist van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.136,-, bestaande uit € 104,50 voor de reiskosten, € 31,50 voor de parkeerkosten en € 1.000,- immateriële schade. Voor het overige heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.4.
Hoofdstraf
Verdachte heeft op [adres] een meisje zodanig mishandeld dat er van geluk gesproken mag worden dat zij daaraan geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden. Terwijl verdachte en het slachtoffer omgeven waren door een grote groep jongeren, heeft verdachte blijk gegeven van een zeer agressieve houding. Verdachte heeft het slachtoffer twee keer met kracht met zijn vuist in het gezicht geslagen, waardoor zij op de grond is gevallen met haar hoofd tegen een pui. Dit is een zeer ernstig feit, dat grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. Zij heeft letsel opgelopen, heeft veel pijn gehad en heeft enige tijd met zichtbaar letsel in haar gezicht rondgelopen. Zij is nog steeds bang om alleen over straat te gaan en gaat nog niet naar school. Daarnaast heeft het incident grote gevolgen gehad voor haar privéleven, doordat opnames van de mishandeling op internet zijn geplaatst. Dit heeft geleid tot vele reacties op de sociale media. Ook is het slachtoffer veelvuldig op straat herkend en aangesproken door bekenden en onbekenden die de opnames hadden gezien, waardoor zij steeds opnieuw werd geconfronteerd met het incident. Het maatschappelijk gevoel van veiligheid wordt in sterke mate aangetast door dergelijke incidenten. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke vechtpartij aan andere jongeren een zeer verkeerd voorbeeld geeft over hoe met ruzies om te gaan.
Voorts heeft verdachte zich bij een feestje schuldig gemaakt aan het diefstal van het geld dat een met hem bevriende jarige als cadeau had ontvangen. Dit is een ernstig feit, waardoor de gedupeerde schade heeft geleden en dat haar verjaardag een nare wending heeft gegeven. Bovendien heeft deze diefstal plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, waar zij haar eigendommen veilig zou moeten kunnen achten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 januari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder als verdachte is geregistreerd;
- het plan van aanpak van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, gedateerd 1 november 2014;
- de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 september 2014, 27 oktober 2014 en 7 januari 2015. In het laatste rapport wordt geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij zal meewerken aan MST van de Waag en zo nodig individuele begeleiding;
- het psychologisch rapport van 1 december 2014.
Het psychologisch rapport gedateerd 1 december 2014 van [gz-psycholoog], GZ-psycholoog, houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid (IQ 80). Daarnaast is er sprake van eenmalig antisociaal gedrag bij een adolescent en van een ouder-kind relatieprobleem. Omdat verdachte tijdens het onderzoek heeft gesteld dat het zwart werd voor zijn ogen en dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij het slachtoffer heeft geslagen, kan de onderzoeker de mate van toerekeningsvatbaarheid onvoldoende beoordelen en niet inschatten. De onderzoeker acht het wenselijk dat de opvoedingssituatie in combinatie met de persoonlijke problemen van de ouders en hun overbelasting in kaart moeten worden gebracht.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn meest recente rapportage en ter terechtzitting uitgelegd waarom de Raad het strafadvies van de psycholoog niet passend acht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dan ook afwijkend geadviseerd. De rechtbank zal de Raad voor de Kinderbescherming en de officier van justitie volgen ten aanzien van de op te leggen straf en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de exacte aanleiding voor de ruzie met [slachtoffer] onduidelijk is gebleven en dat er op het plein een grote groep jongeren aanwezig was, die kennelijk vooraf op de hoogte waren van het feit dat er gevochten zou gaan worden waardoor er sprake was van een geladen sfeer. Dit is zeer waarschijnlijk van invloed geweest op het gedrag van verdachte en van het slachtoffer. Uit de beelden blijkt dat verdachte en [slachtoffer] over en weer een agressieve houding aannemen. Ook heeft de rechtbank in overweging genomen dat het plaatsen van de opnames van de mishandeling – buiten toedoen van verdachte – op het internet, behalve voor het slachtoffer, ook voor het persoonlijk leven van verdachte grote gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft, onder meer, enige tijd moeten onderduiken. Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat er al hulpverlening in de vorm van MST is ingezet in het gezin van verdachte en dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd voor zijn handelen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), afdeling Jeugdreclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.982,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit reiskosten, parkeerkosten, kosten voor rechtsbijstand en € 8.000,- wegens immateriële schade.
Ten aanzien van vordering met betrekking tot de materiële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat er een toevoeging is afgegeven en het er op lijkt dat kosten die gemaakt zijn ten behoeve van het instellen van de vordering ook apart verhaald worden.
De rechtbank is ten aanzien van deze kosten van oordeel dat de hoogte hiervan niet op eenvoudige wijze vast te stellen is en vaststelling hiervan tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 136,- (reiskosten en parkeerkosten) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden voorlopig vastgesteld op nihil. In dat verband merkt de rechtbank op dat de benadeelde partij voor het indienen van de vordering een toevoeging heeft verkregen. De door de benadeelde partij gevorderde kosten voor rechtsbijstand zijn overige kosten. De beantwoording van de vraag of deze kosten moeten worden gezien als rechtstreekse schade of als kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging zijn gemaakt, vormt, zoals hiervoor reeds overwogen, naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/760056-14 bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: poging tot zware mishandeling, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
40 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde deel te nemen aan MST voor de gezinsproblematiek en zich (individueel) te laten behandelen voor onder andere zijn copingsvaardingheden en mogelijke internaliserende problematiek;
  • gedurende de proeftijd van twee jaar op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers (voorheen Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), afdeling Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 886,-, bestaande uit € 136,- voor de materiële en
€ 750,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 886,- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M.Th. Goossens en mr J.J.M. Uitermark, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 69, onder plaats delict en pleegdatum, en dossierpagina 70, eerste twee regels van de zesde alinea.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 september 2014, dossierpagina 148.
4.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 70, laatste alinea en dossierpagina 71, eerste alinea, proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] van 21 september 2014, dossierpagina’s 103; eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van aangifte van 20 september 2014 van [slachtoffer], dossierpagina 71, laatste twee alinea’s.
6.Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 20 september 2014, dossierpagina 167.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 juni 2014, blad 2, tiende alinea.
8.Proces-verbaal van aangifte van [naam] van 12 mei 2014, blad 1-2.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 21 mei 2014, blad 2, eerste helft derde alinea; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 10 juni 2014, blad 1-2.
10.Idem, en proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige] d.d. 29 mei 2014, blad 2.
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 21 mei 2014, blad 2, tweede helft derde alinea; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 10 juni 2014, blad 2, tweede alinea; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 29 mei 2014, blad 1, onderste alinea.