ECLI:NL:RBNHO:2015:2413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
221192 / HA RK 15-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding over verkorting dagvaardingstermijn

Op 29 januari 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. J.I. de Vreese-Rood, de rechter in een aanhangige kort gedingzaak. Verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het verzoek van de wederpartij om verkorting van de dagvaardingstermijn, wat hem in zijn verdediging zou hebben geschaad. De rechtbank oordeelde dat de beslissing om de dagvaardingstermijn te verkorten niet door de gewraakte rechter was genomen, maar door een andere voorzieningenrechter. De rechtbank benadrukte dat een procesbeslissing, zoals het niet aanhouden van de behandeling, op zichzelf onvoldoende grond voor wraking oplevert, zelfs niet als deze beslissing negatief uitvalt voor een partij.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de gewraakte rechter. De argumenten van verzoeker werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank stelde vast dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten en dat de rechter niet onpartijdig had gehandeld. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 221192 / HA RK 15-20
Beslissing van 29 januari 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.I. de Vreese-Rood,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 29 januari 2015 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie Handel & Insolventie, locatie Haarlem aanhangige kort gedingzaak met als zaaknummer C/15/220954 / KG ZA 15-51, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 januari 2015. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen. Voorts zijn verschenen de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak.

2.De vaststaande feiten

2.1
Bij brief van 19 januari 2015 heeft mr. P. Veenhoven, advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, verzoeker meegedeeld dat zijn medewerking aan onderhandse verkoop van de voormalige echtelijke woning zal worden bewerkstelligd en dat daartoe een kort geding aanhangig zal worden gemaakt. In dezelfde brief heeft mr. Veenhoven om de verhinderdata van verzoeker voor het kort geding verzocht. Verzoeker heeft niet op de brief gereageerd.
2.2
Bij faxbericht van 21 januari 2015 heeft mr. Veenhoven het standaardformulier
Aanvraag kort gedingtezamen met de conceptdagvaarding aan de administratie kort geding van deze rechtbank gezonden. Op het aanvraagformulier is bij het kopje “
Bijzondere verzoeken”bij
“verkorting dagvaardingstermijn” het antwoord “
ja” ingevuld, met daaronder de motivering dat de zaak zeer spoedeisend is, omdat een veiling van de woning die wordt gepland kort na 2 februari 2015 voorkomen moet worden.
2.3
Op 26 januari 2015 is het aanvraagformulier door de administratie kort geding per fax naar mr. Veenhoven teruggezonden met daarop de vermelding dat de kort gedingzitting is gepland op 29 januari 2015 om 11.00 uur. Bij “
voorwaarden” is door de rechtbank ingevuld: “
Verlof verkorte termijn verleend onder de voorwaarde dat de dagvaarding uiterlijk aan de partij wordt betekend op 26/1/2014” [de rechtbank: bedoeld is 2015].
2.4
De beslissing om verkorting van de dagvaardingstermijn toe te staan is niet door
mr. De Vreese-Rood, maar door een andere voorzieningenrechter genomen.
2.5
De dagvaarding is op 26 januari 2015 betekend zowel op het woonadres van verzoeker als op het adres waar verzoeker kantoor houdt als advocaat.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1
Verzoeker heeft blijkens het verkort proces-verbaal van de kort gedingzitting als gronden voor het wrakingsverzoek – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verzoeker is door de rechtbank niet in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek van de wederpartij om verkorting van de dagvaardingstermijn. Verzoeker is hierdoor in zijn verdediging geschaad.
Als gevolg van de door de rechtbank toegestane verkorte dagvaardingstermijn is verzoeker geconfronteerd met een kort geding op zeer korte termijn, te weten 2 dagen na het uitbrengen van de dagvaarding. De producties zijn pas 24 uur voor de zitting door verzoeker ontvangen. Verzoeker heeft zich door de korte termijn niet op een deugdelijke manier op het kort geding kunnen voorbereiden en geen reconventionele vordering kunnen indienen, omdat dat uiterlijk 24 uur voor de zitting had moeten gebeuren. Het feit dat met de belangen van verzoeker geen rekening is gehouden doet objectief vermoeden dat sprake is van onvoldoende onafhankelijkheid en onpartijdigheid bij de rechtbank.
De zaak is niet spoedeisend, want de in de dagvaarding genoemde termijn van 2 februari 2015 was op het moment van de behandeling van het kort geding nog niet verstreken. De ING bank heeft partijen bovendien een termijn van 6 maanden gegund.
Verzoeker heeft op 15 december 2014 zelf een spoedprocedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt tegen dezelfde wederpartij. Ondanks de spoedeisendheid heeft de rechtbank de behandeling van dat kort geding op een termijn van 5 weken geappointeerd. Door verzoeker een termijn van 5 weken te geven en de wederpartij in het onderhavige geding een termijn van 3 dagen te gunnen, is de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid en een gebrek aan onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd.
3.2
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker de wrakingsgronden toegelicht en daarbij aangevoerd dat de rechter weliswaar niet zelf heeft beslist over verkorting van de dagvaardingstermijn, maar dat zij daarmee wel heeft ingestemd door ondanks de bezwaren van verzoeker het verzoek om aanhouding van de behandeling af te wijzen.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft zowel schriftelijk als mondeling ter zitting op het wrakingsverzoek gereageerd en daartegen – samengevat – het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft bij aanvang van het kort geding gevraagd om aanhouding van de zaak en daar gronden voor aangevoerd. Hij heeft vermeld dat als de zaak niet zou worden aangehouden, hij de rechter zou wraken. De gronden voor aanhouding zagen deels op de inhoud van de zaak, daarom wilde de rechter zich eerst door partijen nader laten informeren over de achtergrond van de zaak, voordat zij een beslissing kon nemen op het verzoek tot aanhouding. Nadat partijen hun standpunt ten aanzien van het gevorderde hadden toegelicht, heeft de rechter besloten dat zij geen aanleiding zag voor aanhouding van de zaak. Daarop is de rechter gewraakt.
De bezwaren van verzoeker tegen het dagvaarden op korte termijn zijn door de rechter meegenomen bij de beslissing om de zaak niet aan te houden. Naar het oordeel van de rechter is verzoeker door de verkorte dagvaardingstermijn niet in zijn belang geschaad, omdat het kort geding 10 dagen voor de zitting al door mr. Veenhoven was aangekondigd, het een duidelijke vordering betreft, de producties bescheiden van omvang zijn en grotendeels al aan verzoeker bekend, verzoeker niet concreet heeft kunnen maken welke producties hij zelf had willen indienen, verzoeker de reconventionele vordering (alsnog) had kunnen instellen (de voorzieningenrechter kan rekening houden met de omstandigheden van het geval) en verzoeker ter zitting alle ruimte heeft gehad om verweer te voeren. Het verweer van verzoeker dat er niet een zodanig spoedeisend belang is dat een zitting op zo’n korte termijn gerechtvaardigd is, ziet op de spoedeisendheid van de zaak en dient te worden meegenomen in de beoordeling van de vordering.

5.De beoordeling

5.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2
Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
5.3
Voor zover de wraking is gegrond op de in de voorfase door een andere voorzieningenrechter genomen beslissing om verkorting van de dagvaardingstermijn toe te staan, overweegt de rechtbank dat die beslissing, wat daar ook van zij, de behandelend rechter niet kan worden toegerekend. Die beslissing kan derhalve geen grond voor wraking van deze rechter opleveren. Hetzelfde geldt voor de beslissing om in een eerder door verzoeker gedaan spoedverzoek de zitting niet op korte termijn te appointeren.
5.4
Wat betreft het argument van verzoeker dat de rechter door het verzoek om aanhouding af te wijzen de beslissing van de andere rechter het verzoek om verkorting van de dagvaardingstermijn heeft gesanctioneerd, overweegt de rechtbank het volgende. De beslissing van de rechter om de behandeling van het kort geding niet aan te houden, betreft een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing is op zichzelf onvoldoende grond voor wraking, ook als die beslissing voor een partij negatief uitvalt of anderszins onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Blijkens het verkorte proces-verbaal heeft de rechter verzoeker uitgebreid de gelegenheid gegeven het aanhoudingsverzoek toe te lichten. In dat verband heeft de rechter verzoeker gevraagd welke producties hij had willen indienen en welke concrete reconventionele vordering hij had willen indienen. Daarop is geen duidelijk antwoord gekomen. Na de wederpartij over het aanhoudingsverzoek te hebben gehoord, heeft de rechter geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding was om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat verzoeker niet concreet heeft kunnen aangeven waarom hij zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden. Gelet op het vorenstaande is die beslissing noch de motivering daarvan onbegrijpelijk, zodat die beslissing geen zwaarwegende aanwijzing kan opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.
5.5
Ook anderszins is geen grond gebleken voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek meermaals opgemerkt dat het probleem zit in de in het voortraject genomen beslissing tot verkorting van de dagvaardingstermijn en dat het er niet om gaat dat deze rechter niet onpartijdig of onbevooroordeeld zou zijn. De objectieve toets levert daarom ook geen grond voor wraking op.
5.6
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat uit het wrakingsverzoek en de daarop tijdens de behandeling gegeven toelichting niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van enige (schijn van) vooringenomenheid danwel partijdigheid van de rechter jegens verzoeker. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M. van Dam, voorzitter, mr. E.C.M. van Mierlo en mr. J. Candido, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.C. Kaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.