Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder onder oplegging van een last onder dwangsom van € 550,- per dag met een maximum van € 16.500,-, [naam derde partij] (hierna:[derde partij]) opgelegd binnen twee maanden te voldoen aan de volgende maatregelen:
De afmetingen van de standplaats terugbrengen (en terug gebracht houden) tot een maximale oppervlakte van 32 m².
Het verwijderen (en verwijderd houden) van de volgende reclame-uitingen: de borden en het reclame-ijsje.
Het ontnemen van het karakter van een gebouw van de standplaats en ervoor zorgen dat sprake is (en blijft) van een verkoopwagen in overeenstemming met de standplaatsvergunning.
Bij besluit van 13 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en beslist dat de last ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 ongewijzigd blijft. Ten aanzien van onderdeel 3 wordt de last ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Het beroep is gelijktijdig behandeld met beroep HAA 14/4219. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] en[naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij is verschenen [naam derde partij], bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. V.o.f.[derde partij] (hierna:[derde partij]) neemt sinds 2003 een standplaats in op de locatie hoek [locatie]De Cocksdorp.[derde partij] beschikte sinds 3 februari 2013 over een standplaatsvergunning voor een oppervlakte van maximaal 21,25 m². Op 13 juni 2013 heeft hij zijn oude snackwagen vervangen voor een nieuwe snackkraam, afmetingen 6,5 x 3 x 3 meter. Met open klep/luifel en zijpanelen van 1,8 x 3 meter heeft de snackkraam een oppervlak van ongeveer 31 m².
De snackkraam is een kwart slag gedraaid ten opzichte van de vorige snackwagen en een aantal meters verplaatst. Om de standplaats te creëren is er opnieuw bestraat, met door de gemeente verstrekte materialen, en zijn er nutsvoorzieningen aangelegd. Er is een terras van ongeveer 20 á 30 m² gecreëerd waarop 4 tafels met 24 stoelen staan evenals een fietsenrek.
Lange Ben heeft op 9 april 2014 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan voor het hebben van een terras met vijf tafels en 30 stoelen, inclusief een klein mededelingenbord en een soft-ijsje.
2. Verweerder heeft laatstelijk op 21 februari 2014 een nieuwe standplaatsvergunning verleend op grond van artikel 5:18 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor het innemen van een vaste standplaats voor een verkoopwagen voor de verkoop van vis en visproducten, patat, snacks en kleine etenswaren op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en op zondag (tijdens koopzondagen). Aan de vergunning zijn nadere voorschriften verbonden, waaronder onder 6.:
“Deze vergunning voor een standplaats van 32 m² is geldig van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.”Voorts is onder de algemene voorschriften onder 8. opgenomen: “
De vergunninghouder plaatst geen reclameobjecten op de standplaats.” En onder 11. : “
Voor de standplaats mag maximaal 24 m² verkoopoppervlakte worden ingenomen. De totale per standplaats in te nemen oppervlakte, inclusief de ruimte voor de opslag van goederen, het parkeren van voertuigen en een terras mag echter niet meer bedragen dan 32 m²”.
3. Eiseres exploiteert een horecagelegenheid op het naastgelegen perceel. Zij heeft verweerder op 10 juni 2014 verzocht om handhaving met betrekking tot de standplaatsvergunning van[derde partij]
.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder op onderdelen de last gehandhaafd ten aanzien van:
De afmetingen van de standplaats terugbrengen (en terug gebracht houden) tot een maximale oppervlakte van 32 m².
Het verwijderen (en verwijderd houden) van de volgende reclame-uitingen: de borden en het reclame-ijsje.
Voorts heeft verweerder eiser medegedeeld dat vanwege de aanhangige aanvraag omgevingsvergunning van[derde partij], met het oog op de rechtszekerheid vooralsnog niet feitelijk handhavend zal worden opgetreden tegen het terras, althans geen dwangsom zal worden verbeurd. Indien de omgevingsvergunning niet kan worden verleend zal hierover een nieuwe begunstigingstermijn worden gesteld om aan de aanschrijving te voldoen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de aanschrijving ten aanzien van punt 3. heeft ingetrokken. Eiseres wijst erop dat sprake is van een kiosk, die gedefinieerd moet worden als een gebouw en niet als een snackwagen “op grond van zijn afmetingen en uitstraling”. De kraam is niet te verplaatsen anders dan met behulp van een kraan, de trekhaak ontbreekt, en de kraam rust op tegels en niet op wielen want die hangen los boven de grond. Het plaatsen van een gebouw op deze locatie acht eiseres in strijd met artikel 20 van het geldende bestemmingsplan, artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen bestuursrecht (Wabo), artikel 5.17 van de APV Texel, § 2.1 van de Nota Standplaatsenbeleid Texel en de verleende vergunning.
6. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat gelet op de afmetingen en ruimtelijke uitstraling van de kiosk nog steeds gesproken kan worden van een standplaats met een snackwagen. Er is sprake van een mobiele unit. Het feit dat een kraan nodig is voor verplaatsing maakt dat niet anders.
7. Volgens de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan De Cocksdorp heeft het perceel waarop de standplaats zich bevindt de bestemming “doeleinden van verkeer en verblijf”. Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen als woonstraten, voet- en rijwielpaden, enzovoort en ook bouwwerken (artikel 20, lid A van het bestemmingsplan). Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd (artikel 20, lid B1 van het bestemmingsplan).
8. In artikel 28, lid A van het bestemmingsplan is bepaald dat het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
9. Onder bouwwerk wordt op grond van artikel 1.1, eerste lid van de “Bouwverordening 2010-II” van de gemeente Texel verstaan "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".
10. In artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c van de Woningwet is bepaald dat een gebouw een bouwwerk is, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
11. De rechtbank is van oordeel dat de snackkraam een bouwwerk, zijnde een gebouw is. Daartoe is overwogen dat de snackkraam fysiek is verbonden aan de grond nu de snackkraam niet rust op de wielen, maar op gestapelde tegels in de hoeken onder de kraam, dat de kraam gedurende het gehele jaar aaneengesloten op één locatie staat en bedoeld is om in te werken. Dat de snackkraam (kleine) banden heeft die de grond raken, de uitstraling van een wagen heeft en na wat (graaf) werkzaamheden verplaatsbaar is, zijn geen relevante factoren (zie ook ECLI:RVS:2014:3648) om anders te oordelen. Nu het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor het plaatsen van een gebouw, is de plaatsing van de snackkraam een activiteit waarvoor (in beginsel) een omgevingsvergunning (voor bouwen) op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a van de Wabo noodzakelijk is. Aangezien[derde partij] niet beschikt over een dergelijke omgevingsvergunning is de snackkraam geplaatst in strijd met het geldende bestemmingsplan.
12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
13. Het verlenen van een standplaatsvergunning is geen omstandigheid die leidt tot legalisering van de snackkraam. De op dit moment aan[derde partij] verleende standplaatsvergunning heeft betrekking op een verkoopwagen, en in dit geval is geen sprake van een verkoopwagen, maar een gebouw. Deze vergunning kan ook niet worden gewijzigd voor een gebouw omdat in dat geval niet langer sprake is van een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 van de APV. Ook vormt strijd met het bestemmingsplan, gelet op de artikel 5.18, tweede lid van de APV een toetsingsgrond en een weigeringsgrond voor het verlenen van een standplaatsvergunning.
14. Voor zover[derde partij] stelt dat hij zijn aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning van een terras in nadere instantie heeft uitgebreid tot een vergunning ter legalisering van zijn snackkraam overweegt de rechtbank dat, zo deze uitbreiding al dient te worden opgevat als aanvraag, deze aanvraag niet compleet was en nog niet in behandeling is genomen door verweerder. Gelet op de strijd die het plaatsen van een gebouw oplevert met het bestemmingsplan dient hiervoor een uitgebreide voorbereidingsprocedure te worden gevolgd. Niet kan worden gesproken van een concreet zicht op legalisering.
15. Ook kan niet gesproken worden van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het feit dat[derde partij] al zo lang over een snackkraam beschikt, maakt niet dat het gebouw dient te blijven staan. Hij beschikt nog steeds over een standplaatsvergunning voor een kraam die hij ter plekke mag uitbaten.
16. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van[derde partij] ongegrond wordt verklaard en het primaire besluit wordt gehandhaafd. Daarbij stelt de rechtbank de termijn waarbinnen aan de last dient te worden voldaan vast op twee maanden vanaf de datum van de uitspraak.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).