ECLI:NL:RBNHO:2015:2346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
23 maart 2015
Zaaknummer
15/820008-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2015 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ongeveer 3997 gram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd aangeklaagd door de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, en verdedigd door haar raadsman, mr. N. Velthorst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte had verklaard dat zij op reis was gegaan om de pakketjes drugs naar Nederland te brengen en dat zij hiervoor een beloning van 5000 euro zou ontvangen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er meer cocaïne in de koffers zou zitten dan zij dacht, en oordeelde dat zij (voorwaardelijk) opzet had op het volledige gewicht van de cocaïne. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en dat dit gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder van drie minderjarige kinderen, en matigde de door de officier van justitie geëiste straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer:
15/820008-15(P)
Uitspraakdatum: 19 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB, te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Hagemeier, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. N. Velthorst, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 01 januari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
3997,0 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 1 januari 2014 is verdachte met vlucht OR 364 van [geboorteplaats] op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) aangekomen. [2] In de twee koffers van verdachte bevonden zich twee dozen met daarin twaalf metalen kommen (zes in iedere doos, één doos per koffer). In de kommen zat in totaal 3997,0 gram [3] van een materiaal bevattende cocaïne [4] .
Verdachte verklaarde dat zij op reis is gegaan om de pakketjes drugs naar Nederland te brengen, dat zij de koffer met bloemenprint van haar tante had geleend, dat de organisatie haar ook de blauwe koffer had gegeven, omdat de koffer met bloemenprint niet genoeg zou zijn, dat leden van de organisatie drugs in de koffers hadden gedaan, zij 5.000 euro als beloning zou krijgen en dat zij dacht dat het om 1 kilogram cocaïne zou gaan. [5]
3.3.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, aangezien zij slechts wetenschap heeft gehad van- en opzet heeft gehad op -de invoer van 1 kilogram cocaïne (en niet 3.997 gram).
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de opzet van verdachte er niet op was gericht om een hoeveelheid van 3.997 kilogram cocaïne, maar slechts een hoeveelheid van 1 kilogram, binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Uitgaande van de juistheid van haar verklaring, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in de koffers meer dan de afgesproken hoeveelheid cocaïne zou bevinden, door dit niet zelf te controleren, te meer nu verdachte niet alleen haar eigen koffer maar ook een extra koffer moest meenemen. Zij heeft derhalve (voorwaardelijk) opzet gehad op het volledige gewicht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 1 januari 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3997,0 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de periode die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een mildere straf dan door de officier van justitie is geëist nu het onvoorwaardelijke opzet van verdachte slechts gericht was op de invoer van 1 kilogram cocaïne en de officier van justitie onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne met een nettogewicht van ongeveer 3.997 gram. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld;
De rechtbank ziet aanleiding de straf die de officier van justitie heeft geëist te matigen, gelet op de omstandigheid dat verdachte een alleenstaande moeder is van drie minderjarige kinderen, waarvan twee zeer jong, en heeft gehandeld uit financiële nood.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
mr. M.A.H. van der Woude, voorzitter,
mrs. D. Gruijters en I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2015.
Mr. van der Woude is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina 1-4)
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina’s 42-55)
4.Deskundigenrapport Douane Laboratorium d.d. 6 januari 2015 met kenmerk A065.5.000087 (los in het dossier)
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 maart 2015