ECLI:NL:RBNHO:2015:2333

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
15/821199-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne op Schiphol

Op 19 maart 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2014 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, afkomstig uit Nigeria en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting op 5 maart 2015 heeft de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Stel, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne in zijn bagage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de standpunten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat de verdachte op 28 november 2014 met vlucht KL0706 vanuit Rio de Janeiro op Schiphol was aangekomen. Bij controle bleek dat de verdachte in strijd met zijn verklaring toch ruimbagage bij zich had, waarin cocaïne was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte, waaronder het ontkennen van ruimbagage en het verfrommelen van de claimtag, niet geloofwaardig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de cocaïne na het inchecken in de koffer was gestopt.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank weigerde de verbeurdverklaring van een bedrag van 500 US-dollars dat de verdachte bij zich had ten tijde van zijn aanhouding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. I.A.M. Tel, met de rechters mrs. D. Gruijters en M.A.H. van der Woude.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821199-14 (P)
Uitspraakdatum: 19 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 5 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nigeria),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB, te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Hagemeier, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.J. van der Stel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een
hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien hij geen wetenschap had omtrent de cocaïne in de koffer en er aanwijzingen bestaan dat de cocaïne eerst na het inchecken van de koffer in Brazilië, in de koffer is gestopt, in welk geval verdachte in het geheel geen opzet heeft gehad op de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer die hij meevoerde, ook niet in voorwaardelijke vorm.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 28 november 2014 is verdachte met vlucht KL0706 vanuit Rio de Janeiro (Brazilië) op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) aangekomen. Op verdachte was een profile opdracht uitgezet. De verbalisant ziet bij controle lijmresten op de instapkaart van verdachte, waar gebruikelijk de claimtag met betrekking tot de ruimbagage wordt geplakt. Verdachte verklaart dat hij alleen handbagage met zich meevoert, hetgeen niet overeenkomt met de gegevens van de profile opdracht. Verdachte zou volgens die gegevens één stuk ruimbagage van 15 kilogram bij zich hebben met tagnummer 261415. Geconfronteerd hiermee volhardt verdachte in de stelling geen ruimbagage met zich mee te voeren. Bij het leeghalen van de rugtas van verdachte wordt echter een claimtag, verfrommeld tot een propje, met daarop het voormelde nummer aangetroffen. Verbalisanten constateren dat aan de koffer een bagagelabel was gehecht op naam van verdachte en dat het bagagelabelnummer overeenkomt met het nummer op de claimtag. [2] Bij nader onderzoek van de koffer worden daarin 48 tubes en 42 potjes aangetroffen, met daarin een substantie met een totaal netto gewicht van 4464,5 gram. Er worden monsters verstuurd naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. [3] Uit onderzoek van dit laboratorium is gebleken dat het opgestuurde onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4] Verdachte verklaart dat hij de koffer in Brazilië van mensen heeft gekregen om mee te nemen en dat hij hiervoor een beloning zou krijgen. [5]
3.4.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte had geen wetenschap van de cocaïne in de koffer die hij voor anderen met zich meevoerde. Er bestaan aanwijzingen dat de cocaïne eerst na het inchecken van de koffer in Brazilië in de koffer is gestopt, gelet op het verschil in gewicht van de koffer ten tijde van het inchecken, te weten 15 kilogram (blijkens de claimtag) en ten tijde van het onderzoek van de koffer op Schiphol, te weten 14.85 kilogram. Het lijkt erop alsof er spullen uit de koffer zijn verwisseld en dan is het ook mogelijk dat daarbij de cocaïne in de koffer is gedaan. In het laatste geval heeft verdachte in het geheel geen opzet gehad op de aanwezigheid van de cocaïne in de koffer, ook niet in voorwaardelijke zin, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog en overweegt hieromtrent als volgt. In zaken als deze, waar bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is, tenzij op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die passagier niet met de inhoud van de bagage bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. Van dergelijke feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Gelet op de wijze waarop verdachte zich op de luchthaven heeft gedragen, te weten dat hij in eerste instantie heeft ontkend ruimbagage met zich mee te voeren en hij de claimtag van zijn ruimbagage tot een prop verfrommeld in zijn rugzak vervoerde, acht de rechtbank niet geloofwaardig dat verdachte geen wetenschap had van de cocaïne in de koffer. Onder de voormelde omstandigheden acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat de cocaïne eerst na het inchecken van de koffer, in de koffer is gestopt, nu daarvoor geen zwaarwegende aanwijzingen bestaan. De rechtbank acht aannemelijk dat het in het dossier voorkomende verschil in de aanduiding van het gewicht van de koffer het gevolg is van afronding van het betreffende getal bij het inchecken van de bagage. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat uit het gedrag van verdachte, waarbij hij zich trachtte te distantiëren van zijn ruimbagage, blijkt dat hij wist dat hij daarin verdovende middelen vervoerde en aldus onvoorwaardelijke opzet had op de invoer van de cocaïne in Nederland.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 november 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van de periode die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft tevens gevorderd het bedrag van 500 US-dollars dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had en dat niet in beslag is genomen, verbeurd te verklaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de veroordeling van verdachte een mildere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van cocaïne met een nettogewicht van bijna 4,5 kilogram. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist passend is bij de aard en ernst van het delict en dat de officier van justitie de persoonlijke omstandigheden van verdachte voldoende heeft meegewogen bij het bepalen van zijn eis.
De rechtbank ziet geen gronden om tot verbeurdverklaring van het geldbedrag van 500 US-dollars over te gaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 maanden(zegge: tweeëndertig maanden).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mrs. D. Gruijters en M.A.H. van der Woude, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2015.
Mr. Van der Woude is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal d.d. 28 november 2014 (dossierpagina’s 1-4)
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 28 november 2014 met bijlagen (dossierpagina’s 13-18)
4.Een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 4 december 2014 (los in het dossier)
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting