Op 19 maart 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 november 2014 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, afkomstig uit Nigeria en thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de zitting op 5 maart 2015 heeft de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Stel, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne in zijn bagage.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Na het horen van de standpunten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat de verdachte op 28 november 2014 met vlucht KL0706 vanuit Rio de Janeiro op Schiphol was aangekomen. Bij controle bleek dat de verdachte in strijd met zijn verklaring toch ruimbagage bij zich had, waarin cocaïne was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte, waaronder het ontkennen van ruimbagage en het verfrommelen van de claimtag, niet geloofwaardig was en dat er geen aanwijzingen waren dat de cocaïne na het inchecken in de koffer was gestopt.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank weigerde de verbeurdverklaring van een bedrag van 500 US-dollars dat de verdachte bij zich had ten tijde van zijn aanhouding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. I.A.M. Tel, met de rechters mrs. D. Gruijters en M.A.H. van der Woude.