Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2015 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.
Procesverloop
€ 5.558.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012, waarbij verweerder een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.506 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.558 had vastgesteld. Eiser betoogde dat het forfaitaire rendement van 4% op het voordeel uit sparen en beleggen niet haalbaar was, gezien de lage rentestand en dat dit percentage denkbeeldige inkomsten creëerde. De rechtbank oordeelde dat de wetgever met de Wet IB 2001 een forfaitair rendement van 4% had vastgesteld, onafhankelijk van het daadwerkelijk behaalde rendement door belastingplichtigen. De rechtbank volgde het standpunt van eiser niet en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de wetgever deze regeling had gekozen om belastingontwijking te voorkomen en dat het percentage niet jaarlijks aangepast zou worden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onredelijke belastingdruk en dat de regeling niet tot de creatie van geld leidde. Eiser had ook geprobeerd om aanslagen voor andere jaren aan de rechtbank voor te leggen, maar de rechtbank wees erop dat hij daartegen geen tijdig bezwaar had gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.