3.3[C] is aan [X] geen andere vergoedingen verschuldigd dan genoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel.
4. Eiseres is overeenkomst 1 en overeenkomst 2 eerst voor een proefperiode van drie maanden met [C] aangegaan (voor de periode 7 december 2012 tot 7 maart 2013).
Geschil1. In geschil is primair of overeenkomst 1 en overeenkomst 2 betrekking hebben op één prestatie, wat verweerder verdedigt en eiseres bestrijdt. Indien het gelijk op dit punt aan eiseres is, is subsidiair in geschil of de prestaties die eiseres op grond van overeenkomst 1 verricht zijn vrijgesteld, zoals verweerder verdedigt, dan wel deels belast, zoals eiseres verdedigt. Voor overeenkomst 1 voert eiseres aan dat het deel van de vergoeding dat ziet op het internetplatform belast is, terwijl het deel van de vergoeding dat ziet op het genereren van de kredietleads, de staffel, vrijgesteld is. Tevens is in geschil of de prestaties die eiseres op grond van overeenkomst 2 verricht zijn vrijgesteld, zoals verweerder verdedigt, dan wel belast, zoals eiseres verdedigt. Indien het gelijk aan eiseres is, is tussen partijen niet in geschil dat aan eiseres een teruggaaf moet worden verleend van € 33.477.
Beoordeling van het geschil
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van verschillende prestaties. Als gevolg van het samenstel van de overeenkomsten behandelt eiseres de marketing en de binnenkomende kredietaanvragen voor [C]. Tot 7 december 2012 traden de firmanten op als kredietbemiddelaars, daarna niet meer. De firmanten worden ingehuurd door [C] om op naam van [C] werkzaamheden te verrichten. De contracten worden gesloten namens [C], de contracten staan bij [C] in de boeken en [C] ontvangt de provisie. De prestaties die eiseres onder overeenkomst 1 verricht, zijn deels vrijgesteld van omzetbelasting. De vrijstelling ziet op het genereren van de kredietleads. Het bedrag dat eiseres volgens de staffel ontvangt, is als gevolg hiervan vrijgesteld van omzetbelasting. Het deel dat ziet op het internetplatform, de vaste vergoeding, is belast. De vergoeding voor de werkzaamheden die op grond van overeenkomst 2 worden verricht, is belast. Het betreft hier de uitvoering van de werkzaamheden als onderaannemer van [C]. Eiseres wijst er voorts op dat de overeenkomsten apart kunnen worden aangegaan. Op 5 januari 2015 is eiseres een overeenkomst aangegaan met Interbank voor alleen de diensten voor het internetplatform. Eiseres heeft geen belastingvoordeel van de twee overeenkomsten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van één prestatie, die kwalificeert als het bemiddelen bij kredietverlening. Deze prestatie is vrijgesteld op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Het doel van de afnemer, [C], is het tot stand komen van kredietovereenkomsten. Het internetplatform is slechts het middel om het gewenste resultaat te bereiken. Met het opmaken van twee overeenkomsten, één voor het in stand houden van het internetplatform en één voor de behandeling van de kredietaanvragen, wordt de hoofdprestatie, het bemiddelen bij kredietverlening, kunstmatig gesplitst. Eiseres beschikt over de expertise en de vergunning van de AFM om als kredietbemiddelaar op te treden. Dat is voor de afnemer doorslaggevend om een overeenkomst met eiseres aan te gaan. In overeenkomst 2 is de vergunning van de AFM ook als voorwaarde opgenomen. De werkzaamheden kunnen niet worden gezien als eenvoudige materiële of administratieve dienstverlening.
4. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 februari 1999, zaak C-349/96, Card Protection Plan, volgt dat elke verrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Een verrichting waarbij economisch gesproken één prestatie wordt verleend, moet niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Daarbij is van belang vast te stellen wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn, om te bepalen of de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere hoofdprestaties dan wel één enkele prestatie afneemt. Er is met name sprake van één prestatie ingeval één of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl één of meer andere elementen moeten worden beschouwd als één of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofdprestatie, wanneer hij voor de consumenten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofdprestatie van de ondernemer zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
5. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (arrest van 21 juni 2007, zaak C-453/05, Volker Ludwig, alsmede de daar aangehaalde rechtspraak), volgt voorts dat verrichte diensten alleen als vrijgestelde financiële bemiddelingshandelingen kunnen worden gekwalificeerd, wanneer zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van de bemiddelingsdienst vervult. Dienaangaande heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de bemiddelingsactiviteit een tussenkomst is die onder meer kan inhouden dat een contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om een overeenkomst te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd, en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties, waarbij deze activiteit tot doel heeft het nodige te doen opdat twee partijen een overeenkomst sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud ervan. Uit het voorgaande volgt derhalve dat de erkenning van een vrijgestelde bemiddelingsactiviteit niet noodzakelijkerwijs afhangt van het bestaan van een contractuele band tussen de verrichter van de bemiddelingsdienst en een van de partijen bij de kredietovereenkomst.
6. De rechtbank is van oordeel dat de diensten die eiseres onder overeenkomst 1 en overeenkomst 2 aan [C] verleent, als één prestatie moet worden beschouwd en wel als bemiddeling bij de verlening van krediet. Deze prestatie is op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten eerste, van de Wet OB vrijgesteld van omzetbelasting. Ter zitting heeft de vennoot van eiseres desgevraagd bevestigd dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres na het aangaan van de beide overeenkomsten met [C] niet zijn gewijzigd. Uit de beschrijving van de feitelijke werkzaamheden, waarvan een verslag tot de gedingstukken behoort, is af te leiden dat deze werkzaamheden voldoen aan de beschrijving die het Hof van Justitie van de Europese Unie in het onder 5 genoemde arrest heeft gegeven van vrijgestelde bemiddelingshandelingen. Eiseres brengt via het internetplatform het contact tot stand tussen de consument en de kredietverstrekker en doet vervolgens met behulp van haar kennis en AFM-vergunning het mogelijke om een contract tot stand te brengen tussen deze partijen, waaronder het behandelen van de aanvraag. Het onderbrengen van deze ene prestatie in twee overeenkomsten komt neer op het kunstmatig splitsen daarvan. Zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, is in dit verband van belang dat de partijen tussen wie wordt bemiddeld geen wijziging hebben ervaren als gevolg van de splitsing en dat het wezenlijke doel van deze partijen nog steeds het sluiten van een kredietovereenkomst is. Voor dit doel zijn alle werkzaamheden die eiseres verricht van belang. Het gebruik van het internetplatform is in dit verband bijkomstig, want bedoeld om de hoofddienst (de kredietbemiddeling) zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Het behandelen van de aanvraag kan, gelet op de expertise en de AFM-vergunning van eiseres, niet worden beschouwd als een eenvoudige, technische of administratieve dienst. De daarmee gemoeide werkzaamheden gaan eveneens op in de eerder genoemde hoofddienst.
7. Dat eiseres geen doorlopende provisie meer ontvangt is, anders dan zij ter zitting heeft betoogd, niet van belang. De wijze waarop de vergoeding wordt berekend is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of één prestatie dan wel meerdere prestaties wordt c.q. worden verricht of naar de aard van de prestatie. Dat eiseres als onderaannemer voor [C] werkt is evenmin van belang. Voor een financiële handeling als de onderhavige is de aard van de prestatie doorslaggevend en niet de status of de identiteit van de dienstverrichter. De tekst van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, ten eerste, van de Wet OB bevat geen enkele aanwijzing dat voor de vrijstelling van belang is wie de prestatie verricht, laat staan dat van belang zou zijn of de dienstverrichter hoofdaannemer is of onderaannemer. Dat eiseres in 2015 een overeenkomst met Interbank heeft gesloten voor een deel van de in overeenkomst 1 beschreven prestaties, maakt het voorgaande niet anders. De overeenkomst met Interbank is voor het onderhavige geschil niet van belang.
8. Het gelijk is aan verweerder. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. M.H.L.C. Bijvoet, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.